Melanie Klein in Nederland
Samenvatting
Melanie Klein, een analysant van Karl Abraham te Berlijn, werd in 1926 door Ernest Jones naar Londen gehaald.
De Freuds, Anna en haar vader, ontsnapten in 1938 ternauwernood aan de dood door Wenen te verlaten. De familie Freud vestigde zich in Londen, waarna er een heftige strijd in de British Psychoanalytical Society ontstond tussen de aanhangers van Anna Freud en Melanie Klein. De ‹Controversial Discussions› vonden plaats tijdens een bommenregen op Londen, de zogenaamde ‹Blitz›. Desondanks is de British Society nooit gesplitst, zoals bij ons gebeurde. In het piepkleine Nederland ontstonden, zonder enige inhoudelijke discussie, drie psychoanalytische verenigingen.
Melanie Klein was de pionier van de kinderanalyse, zij was geen ‹pedagoog›, zoals Anna Freud (volgens Lacan), maar van meet af aan psychoanalytisch geschoold. Academici waren de dames geen van beiden.
Anna Freud raakte tijdens haar loopbaan geïnspireerd door het ego en de afweermechanismen. Zij werkte minder met het onbewuste en de droom. In dat opzicht was Melanie Klein meer freudiaan dan Anna: zij legde de nadruk op droomtaal, onbewuste fantasieën, overdracht, tegenoverdracht en niet te vergeten de agressie. Dat laatste had zij van Abraham geleerd. Freud heeft levenslang geworsteld met de wortels van de agressiehuishouding. Aanvankelijk schreef hij agressie toe als reactie op frustratie, al had hij ook oog voor het spontane sadisme bij kinderen. Na de Eerste Wereldoorlog wees Freud de doodsdrift aan als de voornaamste bron van agressie en vernietigingsdrift. In zijn behandelingen, zegt men, was Freud liefst een goede vader. Met moederoverdracht (denk aan Ferenczi), en negatieve overdracht, hield hij minder rekening.
De ego-analyse, de egopsychologie, en de hiermee verbonden stijl van werken, vooral gericht op praktische doelen, zoals aanpassing. sloten goed aan bij de Amerikaanse levensvisie. Anna Freud was in de Verenigde Staten zeer gezien en in Nederland eveneens invloedrijk. Dat was vooral te danken aan de invloed van Jeanne Lampl-de Groot. Freud kon met een bewonderende collega als Jeanne Lampl zijn voordeel doen. Zij hielp om zijn theorie, die zij door dik en dun verdedigde, in Nederland ingang te doen vinden. Anna introduceerde via Lampl de ego-analyse in Nederland en daarmee de vijandigheid tegenover Melanie Klein. Haar naam kon hier te lande nauwelijks uitgesproken worden. Haar theorie bleef, tot lang na Lampls dood, nog altijd een groot taboe. Haar visie werd verguisd zonder serieus bestudeerd te zijn. Dat feit laat tot op de dag van vandaag zijn sporen na.
Begin jaren zestig, toen ik mijn opleiding bij de Vereniging volgde was afweeranalyse de norm. Voor het onbewuste of de droom was weinig aandacht. Overdracht horen in het discours gebeurde niet en als je het toch deed werd dat afkeurend ‹in de overdracht trekken› genoemd. Tegenoverdracht noemen stond ongeveer gelijk aan ketterij. Vooral de negatieve overdracht wordt moeilijk verdragen. Als de ouders de boosdoeners zijn kan de analyticus buiten schot blijven. Seks en agressie blijven te vaak onbesproken. Perversies worden als onderwerp, bewust of onbewust, gemeden. Het zwijgen over perverse fantasieën suggereert (voor de patiënt) dat het om een onbespreekbaar taboe gaat. Misschien bestaat er afkeer of een moreel oordeel vanwege het (ongevaarlijke) sadisme dat met perverse fantasieën gepaard gaat. Het is gemakkelijker om de goede ouder te spelen en de analysant te laten ‹baden in empathie›. Harry Stroeken heeft zijn best heeft gedaan om de droom in Nederland te introduceren. Helaas heeft dat er niet toe geleid dat dromen of de droomtaal in het discours (denk aan Reiks derde oor), de aandacht krijgen die ze als ‹oer-Freud› verdienen. Mijn ervaring is dat supervisanten meestal weinig raad met dromen weten.
In de jaren tachtig ging ik iedere maand naar Londen om van Irma Brenman en Edna O'Shaugnessy supervisie te krijgen. In 1988 haalde ik Irma Brenman naar Nederland voor een seminar bij het Genootschap, hetgeen bij een aantal beginnende analytici enthousiasme gaande maakte voor het kleiniaanse denken. Ik werd in de vereniging prompt als ‹kleiniaan› bestempeld, wat niet vleiend bedoeld was. Het ontbreekt mij echter aan opleiding en ervaring om de sublieme techniek van deze analytici volledig onder de knie te krijgen. Wel heb ik veel van deze neokleiniaanse dames geleerd. Het werd mijn derde psychoanalytische opleiding na de volwassenenopleiding en de Leidse, door medewerkers van de Hampstead Clinic geleide Engelse kinderopleiding. De Engelsen waren steeds superieur. Bij Anna Freud deed men dag in dag uit niet anders dan theorie bestuderen, techniek bespreken, analyseren en research. Zo'n intensieve opleiding bestond, zover ik weet, niet alleen hier niet, maar ook nergens anders ter wereld.
Volgens Anna Freud bestond de overdracht bij kinderen niet, laat staan de tegenoverdracht. Toen zij overleden was zijn haar leerlingen daar een voor een op teruggekomen en ontstond de Middle-Group in de British Society, hun opvattingen stonden tussen Freud en Klein in.
In Amerika heeft Otto Kernberg ervoor gezorgd dat het kleiniaanse gedachtegoed ten slotte geaccepteerd werd. In Nederland heeft het nog ongeveer twintig jaar geduurd voordat Melanie Klein, Betty Joseph en Hannah Segal en anderen hier werden gewaardeerd. Langzamerhand is tot ons doorgedrongen dat onze boven genoemde beperkingen geen goede techniek opleveren. Dat een breder vangnet nodig is. Enkele analytici zijn recentelijk hun licht in Londen bij de kleinianen gaan opsteken. Er zijn inmiddels cursussen georganiseerd om het kleiniaanse en bioniaanse gedachtegoed meer bekendheid te geven. Dat is verheugend, al gaat dat soms niet zonder verwarring, hetgeen onvermijdelijk is door het ontberen van een kleiniaanse opleiding en vooral: een dienovereenkomstige leeranalyse. De oude en de nieuwe techniek worden nu nog vaak naast of na elkaar gebruikt.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden