Een waanzinnige ervaring
Samenvatting
De psychoanalyse kent een lange traditie om het vreemde van de psychotische ervaring denkbaar en inzichtelijk te maken. Resnik is een vaste waarde in dit onderzoeksveld. Een loopbaan van intussen meer dan zestig jaar zorgt niet alleen voor een rijke klinische ervaring, maar bood hem ook de kans zich te vormen in dialoog met de ‹groten› van de vorige eeuw: Rosenfeld (analyse), Bion (supervisie), Winnicott, Klein, Segal, en anderen. Dit boek, met zijn hoopvolle titel en warme voorwoord van Stefano Bolognini, schept dan ook hoge verwachtingen: kan er een ‹begrijpelijke› logica ontwaard worden in de vreemde, verwarrende psychotische ervaring?
Bespreking van
Salomon Resnik (2016). The logics of madness. Londen: Karnac Books. ISBN 978 1 7822 03 780, 128 pp., £ 13,49
Een eerste lezing van het boek laat de lezer echter in dubio achter. Enerzijds heeft de auteur een bijzonder genereuze stijl. Zo associeert hij door het klinisch materiaal heen met herinneringen aan gesprekken onder collega's, diverse concepten en de literatuur. Echter, de rijkdom van zijn tekst gaat gebukt onder de moeilijke leesbaarheid ervan: de opvolging van de alinea's en de ondertitels volgen zijn gedachtelijn niet steeds, redeneringen worden chaotisch opgebouwd, of zelf-ontworpen begrippen worden onvoldoende uitgelegd. Dit alles zorgt voor een lastige leeservaring. Desalniettemin is het verrassend hoe zijn observaties en reflecties ‹de dag nadien› tijdens het klinisch werk in het eigen denken verschijnen, en helpen om de complexe werkelijkheid van de psychotische patiënt een stukje beter te begrijpen. Het zet aan om het boek te herlezen, en de kruisbestuiving tussen lectuur en kliniek zijn werk te laten doen.
In het eerste hoofdstuk wordt de logica van madness onderzocht, refererend aan Freud, Klein, Segal en Green. In navolging van Matte Blanco gaat Resnik uit van de symmetrische kwaliteiten van het onbewuste: tegengestelde percepties en logica's kunnen er co-existeren in tijd en ruimte. Hij introduceert de term sensoriële proto-symbolische voorstellingen (equations). In een psychose worden sensoriële proto-symbolische voorstellingen gelijk gesteld met echte gedachten. Associaties kunnen dan gestoeld zijn op fonetische, textuur-, of kinetische voorstellingen. Om de logica in het denken van de psychotische patiënt te ontwaren dient dus aandachtig geluisterd te worden naar de sensoriële, niet-verbale dimensie in zijn spreken. Resnik licht deze dimensie uit in een casus, waarin duidelijk wordt dat het samenbrengen van de gefragmenteerde sensoriële voorstellingen een zware opgave is voor het ego-ideaal van de patiënt: het terugkomen in een realiteitsgebonden lichaam en geest kan samengaan met een narcistische depressie.
In het tweede hoofdstuk neemt hij de waanzinnige tijds- en ruimte-ervaring onder de loep. De psychoticus kan de eigen lichaamservaring niet verdragen en toe-eigenen als de zijne. Om de dreigende catastrofale ervaring of psychische pijn af te wenden valt hij zijn eigen mentaal apparaat aan. Daarmee onthoudt hij zich de mogelijkheid om een eigen ‹mentale ruimte› of ‹ego› te ontwikkelen, waarin tijd en ruimte als beleving wordt ingeschreven. De prijs die hiervoor betaald wordt is een soort van ‹niet leven›, een freezing reactie ten aanzien van de lopende tijd. Enerzijds worden tijd en ruimte verengd tot een ‹ego›-centrische ervaring: alle gebeurtenissen worden onmiddellijk verbonden met de persoon zelf. Anderzijds worden tijd en ruimte op multidimensionele wijze ervaren: men is simultaan aanwezig in verschillende ruimtes en tijdstippen. In deze uitzonderlijke tijds- en ruimte-ervaring is er geen middelpunt, geen ‹ego› dat een onderscheid aanbrengt tussen een binnen en buiten, tussen een verleden, heden en toekomst.
Resnik begrijp het ‹ego› als een dynamisch lichaamsschema dat reageert op de ‹overdrachtsrelaties› in het leven. Een fragiel, psychotisch ego is aldus erg gevoelig voor kleine gestes of bewegingen, de loutere co-presentie van de psychoanalyticus, of de sfeer van de ontmoeting. Hij pleit voor een bijzondere aandacht voor het potentieel intrusieve karakter van deze non-verbale aspecten van de psychoanalytische ontmoeting.
De gepaste therapeutische attitude onderzoekt hij in het derde hoofdstuk ‹Overdracht in de psychose en de geest van de psychoanalyticus›. Door de dreigende identiteitsdiffusie neigt de psychotische patiënt enerzijds afstand te nemen van de psychoanalyticus (risico op identiteitsverlies), anderzijds is er de behoefte aan een soort mentale ‹opslagplaats› (projectieve identificatie) waarin alle slechte en stressvolle, maar ook depressieve en goede aspecten kunnen worden opgeslagen. Het plaatst de patiënt voor een dilemma: blijven in een a-motionele, statische toestand, of het risico op een e-motionele verkenning aangaan. Dit dilemma tussen de levens- en doodsdrift, de ambivalentie (of di-valentie, vergelijk met Pichon-Rivière) tussen het pijnlijke, angstige gevoelsrijke leven of de stille, koude levende dood is erg voelbaar in het therapeutisch proces. Aan de hand van een klinisch vignet illustreert Resnik hoe een ‹infantiele›/speelse overdrachtsrelatie (vergelijk met Rosenfeld) kan helpen om waanzinnige aspecten op een minder bedreigende/beladen manier toegankelijk te maken.
Het vierde hoofdstuk, ‹Lichaamsgevoelens in een droomwereld›, is een verkenning van de functie van de droomwereld in een psychose. Resnik is het oneens met de algemene idee dat een psychoticus niet kan dromen, integendeel: tijdens de psychose leeft de patiënt in een droomwereld, echter op een specifieke manier, en slaagt deze er niet in om te ontwaken. Aan de hand van een gevalstudie beschrijft hij hoe de droomwereld van de patiënt de overdrachtsrelatie infiltreert, waarbij de grenzen tussen buiten en binnen dunner worden en een soort van innerlijke levensideologie de analytische ruimte bezet. Het is een minutieuze optekening van het voortschrijdend inzicht in de denk- en belevingswereld van de patiënt, en hoe de verandering zich voorzichtig laat kennen. Het is prachtig om stap voor stap meegenomen te worden in het denken van Resnik, de manier waarop hij de jongen begrijpt, en hoe een gestage verandering zich in het denken en dromen van de patiënt voltrekt.
In het vijfde en laatste hoofdstuk, ‹Nee in hysterie›, buigt Resnik zich over een moeilijke groep patiënten met een narcistische/hysterische problematiek en psychotische kenmerken. Hysterische patiënten met sterke schizoïde tendenzen, afgunst, hebzucht en jaloezie kunnen omgekeerd reageren op de voortgang van de behandeling: een negatieve therapeutische reactie. Het centrale mechanisme dat hierbij speelt bestaat uit ontkenning: van de rol van de psychoanalyticus in de overdracht (narcistische of omnipotente ontkenning), of van een perceptie op het sensoriële niveau (negatieve hallucinatie). Resnik herschrijft de ontkenning als een vorm van ego-splitsing: de pijnlijke realiteit of het pijnlijke gevoel wordt ontkend en afgesplitst. Zoals Klein begrijpt hij dit als een noodzakelijk defensiemechanisme, omdat het fragiele ego een catastrofale ontmoeting van verschillende deelobjecten wil vermijden. In de analytische behandeling laat de ontkenning zich voelen door de grote ‹nee› die de hysterische patiënt met psychotische kenmerken uitdraagt ten aanzien van de therapeutische relatie. Immers, contact maken (re-introjectie) is een emotionele, en soms gevaarlijke gebeurtenis: het opgeblazen ego-ideaal kan veranderen in een gewelddadige wraak of een hopeloze depressie. Ter bescherming brengt de patiënt alle gevoelens van hopeloosheid, schuld, paranoia en haat onder in de psychoanalyticus, en komt de behandeling onder druk te staan. Resnik wijst op het belang van een goed begrijpen van deze negatieve therapeutische reactie, in de eerste plaats vanuit de eigen positie van ‹ervaren patiënt›.
Essentieel voor de therapeutische houding is wat Resnik noemt ‹de paternele rêverie›. De maternele rêverie bestaat uit de capaciteit om de vernietigende projecties van het kind te tolereren, en ze op een gemetaboliseerde manier terug te geven. Maar de projecties van het kind dienen ook georganiseerd te worden. De paternele rêverie is dan het vermogen om met ongestructureerde fenomenen om te gaan. Door de paternele, fallische functie krijgt het mentale apparaat ‹ruggengraat›. Op die manier ziet Resnik de maternele en paternele rêverie als complementaire, gecombineerde parentale functies.
Samengevat: Dit boek is moeilijk, maar erg lezenswaardig, zeker voor hen die intensief met psychotische patiënten werken. Wat mij bijblijft is de aandacht voor de sensoriële dimensie van de overdracht en de rol van het droomwerk bij een psychose. Resnik getuigt van een groot inzicht in het afstemmen op de psychotische multidimensionele geest, waarbij hij zich bewust is van het potentieel invasieve karakter van het therapeutisch werk en geen speelse houding schuwt om een vertrouwensrelatie op te bouwen. Tegelijk getuigt zijn niet-aflatende zoektocht naar de verborgen pijn, als een archeoloog, van een diep vertrouwen in de creatieve vermogens van de patiënt.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden