Een gedeeld punt in een duistere wereld: twee sessies met Tim
Samenvatting
Tim is bijna 8 jaar oud als hij wordt aangemeld. Hij wordt beschreven als een impulsieve, hyperactieve jongen, die niet te begrenzen valt. Hij is erg op zichzelf en trekt zich terug in een fantasiewereld. In de eerste diagnostische gesprekken komt hij over als een ongeleid projectiel. Affecten zijn niet gereguleerd en overspoelend. Hij toont primitieve angsten, het onderscheid tussen fantasie en realiteit is niet intact. Hij heeft geen helpende ouderrepresentaties opgebouwd. De gehechtheid is gedesorganiseerd. Hij vertelt zich nooit blij te voelen en dood te willen zijn.
Ik beschrijf hieronder twee opeenvolgende sessies uit het derde jaar van zijn wekelijkse psychotherapie.
Sessie 1
Tim is voor mij uitgelopen in de gang. Als ik de spelkamer binnenkom, springt hij met veel lawaai tevoorschijn en richt hij het geweer op mij, hij roept: ‹Boem!› Hij merkt dat ik ervan schrik en hij glimlacht naar me op een warme, verwelkomende manier. Ik zeg dat het ineens heel hard was. Hij antwoordt met te zeggen dat ik moet gaan zitten. Hij zoekt in de kasten de doktersspullen bij elkaar, bestudeert die en deelt mee dat hij me gaat onderzoeken, dat er van alles mis is met me.
Bij het horen van deze mededeling trek ik mijn vest weer aan. Tim doet doktershandschoenen aan en komt met de dokterskoffer naar mij toe. Hij kijkt me aan en zegt dat er een radiografie gemaakt moet worden van mijn botten. Van op een halve meter afstand deelt hij me mee dat mijn beide benen gebroken zijn. Hij vraagt me welke behandeling ik wens. In mijn patiëntenrol antwoord ik: ‹Welke behandeling denkt u dat de beste is, dokter?›
Hij antwoordt onmiddellijk: ik moet de lange weg nemen, ik heb een operatie nodig, er moet een long getransplanteerd worden en ik heb een bloedtransfusie nodig, omdat ik de vorige keer toen ik een ongeval had te weinig bloed gekregen heb.
Hij besluit met me te vragen of ik de uitdaging aanga. Ik ben wat verbaasd en vraag: ‹De uitdaging?› Hij antwoordt: ‹Ja, de uitdaging. Wil je de operatie? Dan moet je tekenen dat je akkoord bent met de transplantatie›. Hij overhandigt me een blad en een pen en wijst aan waar ik moet tekenen. Ik plaats mijn handtekening, hij vraagt of het mijn echte is, ik bevestig. Hij maakt een instemmend en goedkeurend geluid, en steekt het blad goed weg in zijn broekzak. Hij kondigt dan aan dat we nu gaan doen alsof ik op de operatietafel lig. Hij zal me in slaap brengen met een geweer, dat is een nieuwe methode, maar het zal geen pijn doen, ik zal er niets van voelen. Hij komt met het geweer tot aan mijn slaap en maakt een zacht schietgeluid. Ik moet spelen dat ik in slaap ben, met mijn ogen dicht.
Ik voel spanning en ben alert. Ik hoor hem dingen bij elkaar rapen, bewegingen maken, mompelen … Na een tijdje hoor ik hem zeggen: ‹Breng haar maar naar de wachtkamer, ik zal haar daar begroeten›. Hij richt zich dan naar mij en zegt dat ik nu in de wachtkamer ben, dat ik wakker ben, mijn ogen moet openen. Hij komt me niet echt begroeten, blijft op enkele meters afstand, maar maakt wel oogcontact. Hij vertelt me dat ik nog medicatie moet nemen en nog moet terugkomen voor een bloedtransfusie, omdat er niet genoeg bloed voorradig was. Hij valt plots stil. Na enige tijd vervolgt hij, met meer ernst en dreiging in zijn stem: ‹Nee, het is anders: je denkt dat je in het ziekenhuis bent, maar je bent in de gevangenis›. Ik herhaal: ‹Ik ben in de gevangenis›.
Tim gaat verder en zegt dat ik in de gevangenis ben, omdat ik iemand vermoord heb en dat ik gedood zal worden. Hij vertelt hier verder over, maar het wordt erg onduidelijk en minder coherent. Hij zegt dat ik aan tafel moet gaan zitten, omdat ik verhoord word door de politie. Hij komt tegenover mij zitten aan de kleine tafel, heeft een blad papier genomen, zoekt een balpen uit en begint te schrijven: ‹VERHOOR›. De sfeer wordt zeer ernstig en beklemmend, ik voel angst.
Hij vraagt me in zijn rol van politieagent naar mijn achternaam. Ik wil hem vragen of ik iets moet verzinnen, maar hij onderbreekt me en zegt: ‹In het echt›. Ik antwoord met mijn familienaam, hij schrijft die traag en erg geconcentreerd op, en zegt ondertussen dat ik verhoord word omdat ik iemand vermoord heb, ik ben een moordenaar, ik heb een kind vermoord. Ik vraag of ik iemand moet spelen die dat echt gedaan heeft of iemand die het niet echt gedaan heeft. Hij zegt dat ik het echt gedaan heb, ik knik. Hij vervolgt: ‹Je hebt een kind vermoord, je hebt op elf september om drie uur een kind vermoord, op zijn verjaardag, je hebt Tim X (noemt zijn eigen naam) vermoord. Ik ga je vragen stellen›.
Ik voel pijn bij dit beeld dat zoveel wreedheid in zich draagt en ik antwoord op zijn vraag over het waarom van de moord snel en onnadenkend: ‹Het was niet de bedoeling dat die dood zou gaan›. Ik realiseer me dat ik zijn beeld wil verzachten, er agressie zonder intentionaliteit van wil maken, het niet helemaal in de ogen wil kijken en voeg eraan toe: ‹Hoe moet ik het spelen? Ben ik iemand die dat gedaan heeft? Was het de bedoeling?› Hij kijkt me indringend aan en antwoordt dat het de bedoeling was. Hij wil me verschillende vragen door elkaar stellen, de spanning stijgt enorm, hij komt bijna niet uit zijn woorden en stelt halve vragen in losse woorden.
Hij vraagt zich af waarom ik die vermoord heb; ik begrijp dat hij denkt dat het is omdat ik Tim niet kon uitstaan, hem haat. Hij herstelt zich een beetje en vraagt dan duidelijk hoe ik Tim vermoord heb. Hij voegt er onmiddellijk aan toe dat ik dat zelf moet kiezen. Hij kijkt me aan met een intense blik. ‹Met pillen waarvan je in slaapt valt en dan doodgaat›, zeg ik. ‹Drugs dus›, antwoordt hij, terwijl hij een en ander verder schrijft op het verhoorblad. Hij sluit af met te zeggen dat we dat blad nu nog allebei moeten ondertekenen. Hij tekent eerst als inspecteur en zegt dat ik mijn handtekening moet zetten onder mijn naam die hij eerder opschreef. Ik zet mijn handtekening; hij kijkt nieuwsgierig naar de punt die ik erachter gezet heb. Hij kijkt me aan en glimlacht als hij zegt: ‹Ik was mijn punt nog vergeten, Eva, dat moet zo in het echt, wacht›. Hij neemt het blad terug en zet ook achter zijn handtekening een punt.
Hij vervolgt het spel en zegt dat er na een verhoor vingerafdrukken worden afgenomen en dat we het nog over mijn straf moeten hebben, dat ik die mag kiezen. Er volgt een ingewikkeld verhaal dat bij momenten erg incoherent is. Ik begrijp dat ik de gevangenis moet kiezen, niet het geweer, niet de doodstraf. Hij vertelt over verschillende gevangenissen en strafregimes. Dit relaas is moeilijk te volgen, maar hij besluit dat ik naar Alcatraz moet, voor — hij aarzelt — drie, vijf of tien jaar. Hij houdt het op tien jaar en voegt daaraan toe dat daar niemand levend uitkomt, maar dat ik nog geluk heb, want dat ik maar op security-niveau vier moet en niet op vijf, en dat ik er toch zal uitkomen, dat ik na tien jaar zal worden vrijgelaten.
Hij noteert dit op het verhoorblad en vervolgt dat mijn vader en moeder ook in de gevangenis hebben gezeten, want ze hebben ook kinderen vermoord en hebben misschien de doodstraf gekregen. Vervolgens kijkt hij me aan en deelt mee dat ik te goed ben voor de gevangenis en word vrijgelaten. Ik antwoord hem dat het wel heel erg is dat we niets meer voor Tim X kunnen doen, waarop hij reageert, mild, met aan te geven dat hij niet echt dood is, dat zijn gezondheid wel beschadigd is, maar dat hij niet dood is. Hij herhaalt dat ik vrijgelaten word. Hierop staat hij recht, kijkt me in de ogen en steekt zijn hand uit. Ik beantwoord dit gebaar met een handdruk, hij leek dit niet te verwachten, maar geeft een stevige hand. Ik kondig aan dat het tijd is en we elkaar volgende week terugzien. Hij vraagt verwonderd en instemmend of het juist tijd is als het af is, ik zeg dat het juist tijd is. Waarop hij antwoordt met een veelzeggend: ‹Wat een timing!› Ik kan dat alleen beamen.
Sessie 2
Hij stapt naast me, om me dan voorbij te lopen en zich te verstoppen verderop in de gang. Als ik daar voorbij ben, springt hij achter mij tevoorschijn. Ik schrik.
In de spelkamer kondig ik aan dat we elkaar de volgende week nog zien en dat er daarna een week vakantie is. Hij antwoordt kort dat hij dat weet en vertelt dat hij juist een computerspel heeft gedownload, papa en mama weten het niet dat hij het heeft. Het is een kei-tof spel en straks gaat hij het spelen. Hij heeft het nog maar pas, van juist voordat hij naar mij moest komen. Ik opper voorzichtig dat hij dan misschien dacht: ‹En nu moet ik naar Eva›. Hij antwoordt al lachend en speels: ‹Stompie, naar de stomme Eva … loser … loser›.
Ik vraag met dezelfde intonatie en speelsheid of hij me misschien wat wil boos maken, wat pesten. Hij antwoordt dat het niet pesten is, maar plagen. Ik zeg hem dat hij gelijk heeft, dat ik een verkeerd woord gebruikte en dat ik voelde dat het om te plagen was. Hij antwoordt op zachte toon en welgemeend dat hij ‹keigraag› wou komen. Hij geeft een beschrijving van het spel en vreest dat hij het niet zal mogen spelen, omdat het met zombies is, veel vechten en veel bloed.
Ik geef hem terug dat ik het nog weet, dat hij al veel over het spel verteld en getekend heeft, en dat ik me ook herinner dat hij me een paar weken eerder een foto toonde van een horrorclown, dat die toen tevoorschijn kwam op zijn telefoon, en dat hij toen erg schrok, dat ik het kon zien en voelen hoe erg hij schrok, en dat hij me iets heel belangrijks vertelde: dat daarvan schrikken niet zo erg is, dat het veel erger is als mensen je laten schrikken, en dat het met dat spel ook zoiets is: dat het wel eng is en dat hij ervan schrikt, maar dat hij weet dat het niet echt is; daardoor is het heel anders dan als mensen je laten schrikken, dat is echt verschrikkelijk.
Ik zie hem kijken naar de verbanddoos, terwijl hij zegt dat hij kei-veel bang is. Hij zegt dat hij een dokter is en dat ik moet spelen dat ik naar hem toe moet komen. We zitten tegenover elkaar, hij heeft doktershandschoenen aangedaan en begint een medisch dossier te maken. Hij schrijft op dat er iets erg is: ik ben erg ziek, ik heb een maagirritatie en dat is erg gevaarlijk. Ik moet een medicijn nemen, ‹IP› (irritatiepil). Hij schrijft het op. Verder heb ik nog een gebroken arm, ook dat is gevaarlijk. Hij legt een verband aan over mijn trui en vraagt op zachte toon of het niet te strak is. Ik zeg dat het goed is zo. Boven op het verband plakt hij nog een pleister en schrijft ook hierop: ‹IP›. Ik krijg de boodschap dat ik de volgende dag moet terugkomen en dat we dat ineens spelen, waarop hij zegt: ‹Zo, je bent teruggekomen … dat wil zeggen dat je niet weet wat ik van plan ben›.
De sfeer wordt dreigend en beklemmend. Hij legt uit dat hij me foute pillen gegeven heeft, niet echt de foute, maar dat je er ook iets anders van krijgt. Hij neemt een blad papier en begint een en ander te tekenen. Hij wil het uitleggen, maar komt niet uit zijn woorden, ik voel zijn toenemende paniek en ontreddering, ik hoor nog enkele woorden: ‹heel gevaarlijk›, ‹bang›, ‹je zal doodgaan›. Er hangt een gevoel van wanhoop in de kamer. Ik verwoord wat ik denk begrepen te hebben en zeg dat ik denk dat hij bang is dat ik zou wegvallen, dat er iets met me is.
Hij tekent verder, lijkt wat grip gevonden te hebben en kan zeggen dat de wereld kapotgaat als ik doodga, dat de mensen zich gaan ophangen en verdrietig zullen zijn. Hij zegt nadrukkelijk dat ik niet dood mag gaan en dat de bacteriën onderzocht moeten worden. Hij zal iets uitvinden, een antivirus om ze te stoppen. Hij maakt een antiviruskamer, tekent de bacteriën en vraagt hulp (met plakband, karton), zegt dat hij het niet alleen kan. Ik stel hem gerust door te zeggen dat ik zal helpen, dat het wel zal lukken. Hij is moeilijk te volgen, maar blijft wel in contact, hij wordt rustiger door samen bezig te zijn. Op het einde van de sessie wil hij de antiviruskamer in mijn bureau zetten, hij maakt de opmerking dat mijn planten daar misschien van stukgaan, ik antwoord dat die daar niet stuk van gaan. We nemen afscheid.
In deze therapie was er aanvankelijk een lange periode waarbij contact afgeweerd werd door rechtstreekse agressie of doordat Tim zich terugtrok in totale stilte en ik amper bij hem kon en mocht raken. In de hierboven beschreven sessies luister ik met ingehouden adem naar de beelden waarin kwetsbaarheid beantwoord wordt met destructie en vernietiging, en voel ik de (bijna) fysieke aanwezigheid van de gruwel in zijn binnenwereld die zo veel lijden veroorzaakt.
De sessies zijn uitputtend, voor ons beiden, op het scherpst van de snede, maar we voelen allebei hoe belangrijk het is dat dit gedeeld kan worden.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden