Associaties bij het materiaal van Tim
Samenvatting
Het lezen van twee sessies uit een psychotherapeutisch proces dat ondertussen drie jaar bezig is, is vergelijkbaar met het plots op de eerste rij meevolgen van een film die al een tijdje aan de gang is: ook al heb je geen idee van hoe het hele verhaal eruitziet, toch word je aangesproken, wil je blijven kijken en voel je je betrokken bij wat er gebeurt. Je wordt aan het denken gezet, wilt begrijpen wat er zich afspeelt, wilt weten hoe het verder loopt. Je vergeet als het ware dat je een behoorlijk stuk van het verhaal mist.
Tim heeft een geschiedenis met Eva, een verhaal dat mij als toeschouwer doet afdwalen naar wat ik leerde van auteurs als Winnicott, wanneer hij het heeft over the use of an object, naar Erikson en Bowlby over vroege ontwikkelingstaken en de opbouw van gehechtheidsrepresentaties, of naar Klein, wanneer ze onder de aandacht brengt hoe heftig en intens het geworstel kan zijn met de primitieve angsten en agressieve impulsen waar sommige kinderen mee te kampen hebben.
Tim zal — zonder dat we het fijne van zijn verhaal kennen — geen makkelijk leven leiden, met een binnenwereld zoals hier in beeld gebracht. De vraag welke moeilijke ervaringen hem reeds vroeg in zijn leven hebben belast en hem met een dergelijke complexe, soms horrorfilm-achtige binnenwereld hebben opgezadeld, spookt geregeld door mijn hoofd. Tegelijk bedenk ik me tijdens het lezen van de casus meerdere malen: wat een geluk heeft deze jongen met een therapeut als Eva, die bereid is deze turbulente emoties te ontvangen in haar psychische wereld. Ze laat zich door hem raken, hij mag haar het een en ander ‹aandoen›, voordat ze hem teruggeeft wat zo fundamenteel van hem is: gevoelens van diepe angst, van levensbedreigende kwetsuur, van moorddadige agressie. Bij deze leg ik u enkele van mijn associaties voor, dwalende gedachten bij een stukje film dat ik — heel even vanaf de eerste rij — mocht meevolgen.
Mijn angst in uw lijf
‹‹‹Boem!›› Hij merkt dat ik ervan schrik en hij glimlacht naar me op een warme, verwelkomende manier›. Het lijkt alsof hij de ervaring ondertussen al een beetje kent, alsof Tim al weet dat hij deze therapeute mag ‹gebruiken›, op de manier die Winnicott (1971) beschrijft in zijn hoofdstuk over the use of an object. Het lijkt zo eenvoudig: ik zeg boem!, jij schrikt en ik verwelkom warm hoe jij mijn angst — wellicht voor de zoveelste keer — ontvangt. Ook Winnicott noemt wat hij hierover te vertellen heeft ‹extremely simple›. Het heeft volgens hem alles te maken met de capaciteit van de therapeut en de cliënt om een groeiend vertrouwen in de psychoanalytische techniek en setting toe te laten, en daar niet tussen te komen met te snelle interpretaties.
De lange en moeizame weg naar genezing vergt een ernstig en echt contract
Vanaf het moment waarop de therapeute de angst in haar lijf ontvangen heeft — ‹Ik zeg dat het ineens heel hard was› — kan de therapeutische exploratie beginnen: met doktershandschoenen en een instrumentenkoffer gaat hij aan de slag. Een röntgenfoto van de botten wijst op breuken, die een lange weg naar genezing aankondigen via operatie en bloedtransfusie. Een echte handtekening toont de ernst van deze precaire therapeutische onderneming. Nu zijn we even niet zomaar aan het spelen. Het is alsof hij vraagt: ‹Beste therapeute, weet je echt wel waar je aan begint, wanneer je met mij deze tocht naar genezing aangaat? Kan en durf je dit contract over mijn genezingsproces te bezegelen met een echte handtekening, niet zomaar eentje om te spelen? Ben je sterk genoeg om je echt te engageren in de wereld waar ik je mee naartoe zal nemen?› Of, met de woorden van Winnicott (1971, p. 118): ‹The object, if it is to be used, must necessarily be real in the sense of being part of a shared reality, not a bundle of projections›.
Van ziekenhuis naar gevangenis: basisvertrouwen versus wantrouwen
Vanaf het moment waarop Tim weet dat de therapeute zich ‹echt› engageert, komt hij aan een volgend laagje van zijn belevingswereld, waarin de dualiteiten en spanningsvelden van een kwetsbare gehechtheidsontwikkeling (Bowlby, 1969) naar voor komen: verzorgd versus opgesloten zijn; een gekwetst versus een slecht persoon zijn; gehoord versus verhoord worden. Met de wisselingen in deze thematiek laat Tim zien dat de ontwikkelingstaken uit de fase van vertrouwen opbouwen in zorgende volwassenen in zijn leven (Erikson, 1959) — om een of andere reden — beladen zijn geraakt, en dat in zijn binnenwereld positieve beelden van herstel en genezing door een dokter in een ziekenhuis overgaan naar beelden van schieten, gevangen genomen worden en door de politie verhoord worden. En via die beelden neemt hij de therapeute mee naar zijn beangstigende affectieve wereld.
Van een kwetsbaar en gebroken kind naar een moorddadige zorgfiguur
In een onderlaag van zijn binnenwereld leeft Tim met akelige beelden en gevoelens waarin vervolging, wreedheid en moord centraal staan. Terwijl gehechtheidstheorie ons helpt begrijpen hoe basisvertrouwen geknakt kan zijn (Bowlby, 1969), helpt Klein (1952, p. 63) om in contact te komen met wat dit betekent voor de diepere lagen van de belevingswereld. Zij verwoordt hoe vroege pijn of deprivatie wordt ervaren als aanvallen van vijandige krachten, waardoor achtervolgingsangsten de relaties tot zorgfiguren kleuren.
Waar de therapeute eerst drager was van Tims kwetsbare beelden over gebroken zijn en zorg nodig hebben, wordt ze nu ‹gebruikt› als drager voor zijn angsten voor vervolging. Ze wordt het slechte object, de ‹wrede moeder›, die niet zomaar ongericht en per ongeluk een kind doodt, maar die Tim heeft vermoord op de dag dat hij jarig (geboren?) is. De pijn en de wreedheid die de therapeute bereid is te ervaren, zijn door Klein (1952, p. 62) beschreven als extreem en krachtig van aard, de wreedheid is niet af te zwakken. Een poging om de dood van het kind als niet-intentioneel te benoemen, wordt beantwoord met een indringende blik en de boodschap dat het wel degelijk de bedoeling was. Daarmee wijst Tim erop dat deze mildere vorm van agressie niet strookt met hoe het er in zijn binnenwereld uitziet: ‹Ik ben niet per ongeluk doodgedaan, het was helemaal zo bedoeld›. Sadistische vergelding is het onvermijdelijke vroegkinderlijke antwoord: de therapeut wacht een gevangenschap in ‹Alcatraz, waar niemand levend uitkomt›. Tim komt hier in contact met zijn meest agressieve, sadistische impulsen, die volgens Klein erg verstorend zijn voor een kind. De belangrijkste bron van innerlijke verstoring is immers gelegen in — aldus Klein (1952, p. 67) — excessieve agressieve impulsen die de capaciteit om frustratie te verdragen aantasten.
Object survives destruction by subject
Na het dragen van zoveel wreedheid, herrijst er als het ware een ‹goed object›: de therapeute is ‹te goed voor de gevangenis› en Tim is ‹slechts beschadigd, maar niet dood›. Met een handdruk en een ‹tot volgende week› worden de processen (Klein 1952) van projectie en introjectie die gedurende de therapiezitting aan de orde waren, opgeschort tot de volgende sessie. De therapeute heeft de sadistische en destructieve impulsen overleefd, zonder er wraak voor te nemen (Winnicott, 1971).
Een antiviruskamer: als jij voor mij van waarde wordt, gaat de wereld kapot zonder jou
Tegen het licht van een naderende separatie kan Tim aangeven hoe hij ‹kei-graag› naar de therapiesessie wilde komen. Er volgt een spel, waarin diverse elementen van relationele dreiging, beklemming en moorddadigheid uit de vorige sessie terugkeren. Zombies en horrorclowns buitelen over elkaar heen, met veel vechten en veel bloed. De verbanddoos vangt zijn blik en wordt drager van intense angst: ‹Hij is kei-veel bang› en wordt een dokter voor Eva die ‹erg gevaarlijk ziek› is. Maar het beeld van de zorgzame dokter kan moeilijk blijven bestaan, en Tim verandert als in een horrorfilm van een genezende naar een gevaarlijke dokter, wiens pillen je nieuwe ziekten doen krijgen. De nakende separatie roept intens destructieve impulsen op, die samengaan met gevoelens van paniek, ontreddering en wanhoop: wanneer Eva doodgaat, vergaat de wereld en hangen de mensen zich op. Tegelijkertijd vindt Tim in het beeld van ‹de antiviruskamer› een mogelijkheid om — door de angst en de destructiviteit heen, en met hulp van de therapeute, die met plakband en karton er mede voor zorgt dat de antiviruskamer werkzaam kan zijn — in contact te blijven met een tendens om het goede object te beschermen tegen die destructieve impulsen. Even lijkt het alsof destructiviteit en dreiging zich niet laten stoppen, en wordt de antiviruskamer op zich bron van destructie, maar dit keer mag de therapeute de heftigheid van de destructie wel milderen met de boodschap dat haar planten zijn destructieve impulsen wel zullen overleven.
‹The subject says to the object: ‹‹I destroyed you››, and the object is there to receive the communication. From now on the subject says: ‹‹Hallo object! I destroyed you››. ‹‹I love you››. ‹‹You have value for me because of your survival of my destruction of you››. ‹‹While I am loving you I am all the time destroying you in (unconscious) fantasy››. Here fantasy begins for the individual›.
D.W. Winnicott (1971, p. 120-121).
Literatuur
- Bowlby, J. (1969). Attachment and loss. Vol. 1. Attachment. New York: Basic Books.
- Erikson, E. (1959). Identity and the life cycle: Collected papers. New York: International Universities Press.
- Klein, M. (1952). Some theoretical conclusions regarding the emotional life of the infant. In Envy and gratitude and other works 1946-1963 (Chapter 6, pp. 61-93). London: Hogarth Press, 1987.
- Winnicott, D.W. (1971). Playing and reality. Chapter 6. The use of an object and relating through identifications (pp. 115-127). London, UK: Tavistock Publications.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden