Conflicten en dilemma's in psychoanalytische organisaties: maar hoe dan wel?
Samenvatting
Zeker met de fusie tussen de drie Nederlandse bankverenigingen in het achterhoofd, lees ik met enige regelmaat artikelen of boeken over psychoanalytische organisaties. Ik was dan ook nieuwsgierig naar Eisolds bevindingen.
Bespreking van
Kenneth Eisold (2018). The organizational life of psychoanalysis — Conflicts, dilemmas, and the future of the profession. London/New York: Routledge. ISBN 978 1 138 22920 4, 262 pp., £ 27,19
Kenneth Eisold is een Amerikaanse psychoanalyticus en organisatieadviseur met een lange staat van dienst op beide terreinen. The Organizational life of Psychoanalysis is een verzameling artikelen, verschenen tussen 1994 en 2017. In deze bespreking laat ik zijn beschrijving van de vroegste organisatorische ontwikkelingen in de freudiaanse en jungiaanse psychoanalyse achterwege; die zal voor velen vertrouwde kost zijn. Interessant is de beschrijving van de parallel tussen de splitsingen in Amerikaanse verenigingen en de controversial discussions in Engeland rond de jaren veertig. Van nature, aldus Eisold, hebben analytici een zekere minachting voor psychoanalytische instituten, niet in het minst omdat die hun professionele autonomie dreigen in te perken. Meestal ligt de loyaliteit van analytici niet bij een instituut, maar bij hun leeranalytici en supervisoren, en de stromingen die zij aanhangen. Een splitsende factor in de Verenigde Staten en Engeland was dat met Freuds overlijden in 1939 de charismatische autoriteit in de psychoanalyse wegviel. Zowel in de Verenigde Staten als in Engeland kwam rond de Tweede Wereldoorlog een stroom klassiek freudiaanse emigranten het land binnen die autoriteit konden ontlenen aan hun nabijheid bij Freud (zoals in Nederland Jeanne Lampl-de Groot). In de strijd in het New Yorkse instituut is te zien dat jonge analytici (in opleiding) zich met die orthodoxe traditie associëren en, met name in New York, zich afzetten tegen gevestigde analytici die een andere ontwikkeling in gang hadden gezet. Splitsing was onvermijdelijk. In Nederland was die animositeit van een grote groep vrijgevestigde NVPA-analytici tegenover het Psychoanalytisch Instituut (PAI, later NPI) ook niet van de lucht, terwijl dit bij mijn weten tussen Genootschapsanalytici en het Psychoanalytisch Instituut Utrecht (PIU) veel minder het geval was.
Hetzelfde probleem van autoriteit speelde toen na de bloei van de psychoanalyse in de jaren vijftig tot en met zeventig, en de psychoanalyse nog weinig concurrentie ondervond van andere hulpverleningsvormen, voor de bestendiging van het beroep de overgang naar een technische autoriteit gemaakt moest worden. Eisold is scherp in zijn oordeel: psychoanalytische organisaties bestrijden zulke beangstigende situaties vaak irrationeel door te zoeken naar één waarheid, die de nieuwe autoriteit vormt en het buitensluiten van lastige, maar creatieve mensen. Hij vat het samen met (vertaling van mij): ‹Omdat er onvoldoende onderbouwing is van de effectiviteit van psychoanalyse, omdat er veel te weinig wordt geëxperimenteerd met de opleiding, omdat evalueren van de procedures die worden gebruikt om competentie te meten een zeldzaam verschijnsel is, omdat instituten en andere professionele organisaties neigen tot orthodoxie in het verdediging van bestaande werkwijzen, is juist de geloofwaardigheid van degenen die de professionele autoriteit van psychoanalyse moeten dragen, ernstig gecompromitteerd› (p. 191). Het is paradoxaal dat we onze professionele autoriteit in de buitenwereld niet meer kunnen ontlenen aan het feit dat we psychoanalyticus zijn of op basis van bewezen effectiviteit, maar onze professionele geloofwaardigheid als hulpverleners ontlenen aan de positie die de staat ons op basis van onze medische of psychologische opleiding heeft toegekend. Eisold ziet de psychoanalyse overleven als er verbinding wordt gezocht met ‹de› psychotherapieën, een verbinding met andere toegepaste velden en met disciplines en professionals op het gebied van organisaties, gezinnen en groepen. De enige weg uit de impasse is opnieuw het pad kiezen van alsmaar onderzoekend vragen te stellen naar onjuiste aannames en sociale identiteiten die een authentieke beleving inperkt.
Natuurlijk is er naast de psychoanalytische wereld ook een veranderde buitenwereld, waarin ‹de markt› vraagt om stevige ‹merken›, die om onderbouwing van de effectiviteit en verantwoording over de middelen vraagt. Met dat soort vragen zijn veel analytici laks omgegaan en voor zover er wel onderzoek werd gedaan, gebeurde dat op instituten waar, zo zagen we juist, psychoanalytici vaak zo'n dedain voor hadden. Het is inderdaad zo dat we nog wel de verantwoordelijkheden en verplichtingen van professionals hebben, maar niet meer de autonomie en privileges die ooit bij het beroep hoorden. We komen er niet onderuit, aldus Eisold, om na te denken over het verbeteren van onze waarde en het verlagen van kosten. Hoe moeilijk dat is, zien we naar mijn idee in Londen, waar de vrijgevestigde analytici van de Engelse vereniging zich altijd afzijdig hebben gehouden van de reguliere ggz en zich maar moeizaam verhouden met de analytici die zich wel met instituten verbonden, zoals de groep rond Fonagy.
Voor de komende maanden ligt op mijn bureau The future of Psychoanalysis: The Debate about the Training Analyst system. Vooralsnog blijven Kernbergs artikelen Thirty Methods to Destroy the Creativity of Psychoanalytic Candidates (1996) en Suicide Prevention for Psychoanalytic Institutes and Societies (2012) voor mij nog steeds een leidraad en zijn wat mij verplichte kost voor bestuurs- en commissieleden van een analytische vereniging. Zij bieden een antwoord op de vraag: ‹Maar hoe dan wel?›.
Literatuur
- Kernberg, O.F. (1996). Thirty methods to destroy the creativity of psychoanalytic candidates International Journal of Psycho-Analysis, 77, 1031-1040.
- Kernberg, O.F. (2012). Suicide prevention for psychoanalytic institutes and societies. Journal of the American Psychoanalytic Association 60, 707-719.
- Zagermann, P. (red.). (2017). The future of psychoanalysis: The debate about the training analyst System. London: Karnac.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden