Een verhulde fundamentele tegenstelling tussen Freud en Ferenczi
Samenvatting
Sàndor Ferenczi (1873-1933), afkomstig uit Hongarije, pionier van de psychoanalyse en naaste collega en vriend van Freud, is te weinig bekend in Nederland. Een goede introductie op zijn gedachtegoed is nu te vinden in het recent verschenen boek Ferenczi's influence on contemporary psychoanalytic traditions van Dimitrijevic en collega's (2018). In het boek ligt de nadruk op de late jaren van Ferenczi, toen hij zich losmaakte van Freud en een eigen theorie begon te ontwikkelen.
Dimitrijevic, A., Cassullo, G., & Frankel, J. (Eds). (2018). Ferenczi’s influence on contemporary psychoanalytic traditions. London/New York: Routledge.
Ferenczi was naast zijn vriendschap met Freud ook lid van het geheime comité en oprichter van de IPA. Hij experimenteerde in de laatste jaren van zijn leven met de psychoanalytische techniek en ontwikkelde radicaal nieuwe ideeën (De Vleminck 2018). Na zijn dood verkondigden met name Abraham Brill en Ernest Jones dat Ferenczi in de laatste jaren van zijn leven gek was geworden. Jones beschreef dit ook nog eens uitgebreid in zijn driedelige biografie van Freud (Jones 1953, pp. 5-7, Dupont 1988, pp. 250-261). Het verhaal van Brill en Jones werd geloofd, hoewel Jones erom bekendstond dat hij de gewoonte had in ieder conflict de ander een geestesziekte toe te kennen (Brome 1982, p. 167).
Ferenczi verdween in de vergetelheid, maar in de jaren tachtig van de vorige eeuw begon de belangstelling voor hem terug te komen en toe te nemen. Er is inmiddels veel over hem gepubliceerd. Daarnaast is er een actieve wereldwijde Ferenczi-vereniging. Zijn invloed op de Independents in Engeland en op de interpersonal psychoanalysis en de self psychology is groot, al wordt hij weinig bij naam door hen genoemd (Borgogno 2007). Nederland kent vrijwel geen leden van de Ferenczi-vereniging.
Ferenczi's herontdekking is inmiddels alweer veertig jaar gaande. De theorie die hij in de laatste jaren van zijn leven ontwikkelde gaat over trauma, over daders en slachtoffers. Ferenczi zelf wordt in het boek van Dimitrijevic en collega's en in veel recente publicaties beschreven als getraumatiseerd slachtoffer van zijn moeder, van Jones en Brill, van Freud en van de hele psychoanalytische wereld die hem niet de erkenning gaf die hij verdiende (Garnier-Dupré 2012, Balint 1958). Het staat in het boek van Dimitrijevic en collega's beschreven alsof er geen veertig jaar voorbij zijn gegaan (Brabant-Géro & Dupont1).
Een ontmoeting
Kortgeleden bezocht ik Judith Dupont in haar immense en zeer vervallen huis in een voorstad van Parijs. Judith Dupont is een Franse psychoanalyticus van Hongaarse afkomst, 94 jaar oud. Ze is de enige die Ferenczi nog persoonlijk gekend heeft, al was ze heel jong, 8 jaar oud, toen hij in 1933 op 59-jarige leeftijd overleed. Michael Balint was haar oom. Hij was getrouwd met Alice Balint, de zuster van Duponts moeder en hij heeft Ferenczi's nalatenschap aan Judith Dupont overgedragen.2 Zij is op haar beurt heel veel met Ferenczi bezig geweest en geldt als de spil van de huidige Ferenczi-vereniging. Ik had een vraag aan haar naar aanleiding van bovengenoemd boek en naar aanleiding van een Ferenczi-conferentie die ik vorig jaar bezocht in Florence.
De vraag was als volgt: Tijdens mijn jarenlange onderzoek naar Karl Abraham kwam ik Ferenczi vaak tegen. Beiden waren pioniers van de psychoanalyse, stonden dicht bij Freud en waren lid van het geheime comité. De indruk die ik van Ferenczi kreeg tijdens het onderzoek was echter een totaal andere dan uit dit boek naar voren komt. Mijn indruk was een levendige, zeer intelligente en erudiete man, een levensgenieter, die zich bewoog in de intellectuele kringen van Budapest en volle zalen trok met zijn lezingen. Hij was geliefd, maar ook krenkbaar. Uit dit boek komt, zoals hierboven beschreven, een andere Ferenczi naar voren. Een getraumatiseerde Ferenczi, een slachtoffer van zijn moeder en van de psychoanalytische wereld, waarvan hij niet de erkenning kreeg die hij verdiende.
Hoe vallen die twee punten met elkaar te rijmen?
Dupont keek mij vriendelijk aan, haar hoofd een beetje scheef zoals je haar ook op foto's ziet en zei: ‹Hij was allebei›. Natuurlijk, dacht ik, Ferenczi is de man van de splitsing.3
Verhullend
De nadruk op Ferenczi's slachtofferschap heeft een bijeffect, het verhult de tegenstelling tussen Freud en Ferenczi. Wanneer Freud wordt neergezet als de sterke man en Ferenczi als het slachtoffer dat hunkert naar een erkenning die hij niet krijgt, dan ligt de nadruk op de slechte behandeling die Ferenczi ontvangen zou hebben van Freud en anderen en niet op een fundamenteel meningsverschil tussen twee grootmeesters van de psychoanalyse. Een meningsverschil waar beiden onder leden en dat ze ondanks verwoede pogingen niet konden overbruggen. Er was wel degelijk sprake van een hetze tegen Ferenczi, maar die kwam niet van Freud. Deze kwam uit een andere, een Angelsaksische hoek.4
De tegenstelling
Om de tegenstelling te begrijpen moeten we terug naar het begin van de psychoanalytische theorievorming (Freud 1896). Freud ontwikkelde zijn verleidingshypothese: hysterische symptomen zijn het gevolg van seksueel misbruik in de kindertijd. Het gaat dan om het reële trauma. In 1897 verliet Freud deze theorie nadat hij ontdekt had dat een neurose kon ontstaan door onacceptabele wensen in de vorm van onbewuste seksuele fantasieën. Een trauma kan daar een rol bij spelen, maar het kan ook zonder dat er in de realiteit een trauma heeft plaatsgevonden. Vanaf 1897 komen de drift en de onbewuste fantasie centraal te staan bij het ontstaan van conflict en afweer. Freuds oedipuscomplex is hierop gebaseerd (Freud 1905, 1910).
Ferenczi kwam in de laatste jaren van zijn leven op grond van de behandelingen die hij deed tot de overtuiging dat het echte trauma wel degelijk de basis was van de neurose. Daarnaast onderkende hij de fundamentele rol van de tegenoverdracht in de behandeling. Om te beseffen dat deze tegenstelling, ook later, tot enorme conflicten heeft geleid in de psychoanalytische wereld hoeft men slechts terug te denken aan de affaire Masson. De flamboyante Masson was in de jaren zeventig van de vorige eeuw de lieveling van de psychoanalytische wereld en van Anna Freud, en hij was de gedoodverfde opvolger van Eissler als hoofd van het Freud-archief. Masson raakte overtuigd van het belang van het werkelijke trauma en hij wilde terug naar de verleidingstheorie van Freud. Hij werd uit de psychoanalytische wereld verbannen (Malcolm 1985).
In de psychoanalyse is centraal blijven staan dat niet zozeer de werkelijke gebeurtenissen belangrijk zijn, maar dat het draait om de uitwerking op het innerlijk leven van de patiënt. Ondertussen is in de afgelopen negentig jaar trauma en de vroegere gezinsconstellatie van de patiënt wel degelijk een steeds grotere rol gaan spelen in de psychoanalytische behandelingen en is er veel aandacht voor de invloed daarvan op overdracht en tegenoverdracht.
Ferenczi's traumabegrip
Een belangrijk deel van het boek van Dimitrijevic en collega's is gewijd aan Ferenczi's traumabegrip, dat veel breder is gedefinieerd dan in Freuds verleidingstheorie. Het is niet alleen het seksuele trauma dat de schade aanricht, maar vooral ook de hypocrisie van de volwassenen waarvan het mishandelde kind afhankelijk is en naar wie het toe gaat voor begrip en steun (Meszaros).5 Het kind wordt emotioneel in de steek gelaten doordat ouders of verzorgers ontkennen wat er is gebeurd. Dit maakt dat getraumatiseerde patiënten zeer gevoelig zijn voor oneerlijkheid van de therapeut. Daarnaast gebeurt er nog veel meer bij dit traumatiseren. Kinderen voelen de drang om alle kwalen en problemen van het gezin recht te zetten om weer te kunnen genieten van de vroegere rust en aandacht. Een moeder die voortdurend klaagt over haar ellende creëert een verpleegster. Als alle behoeften van het kind genegeerd worden gaat het zich identificeren met de behoeften van de volwassenen.
Onwelkome kinderen
Ferenczi noemt allerlei gezinssituaties die traumatiserend zijn voor het kind. Veel van wat hij beschrijft was een totaal nieuw gezichtspunt in zijn tijd maar is tegenwoordig gemeengoed. Zo schrijft Ferenczi in 1929 over onwelkome kinderen. Hij is voorzichtig, hij kan niets bewijzen, het aantal patiënten dat hij ziet is natuurlijk beperkt, maar hij heeft de indruk dat kinderen die niet welkom zijn om welke reden dan ook — ze zijn een ‹ongelukje› of er is net een sterfgeval in de familie of de moeder is overbelast of ze hebben het verkeerde geslacht —, deze kinderen die hard en zonder liefde ontvangen worden, zouden naar zijn idee makkelijk en graag sterven. Ze gebruiken de vele organische mogelijkheden voor een snelle aftocht en wanneer ze dit lot ontlopen dan blijven ze toch hun verdere leven benaderen met ongenoegen en pessimisme (Avello).
De wijze baby
In 1923 beschrijft Ferenczi de droom van de wijze baby (Cabré). Hierbij gaat het over een typische droom of een fantasie die hij bij veel patiënten tegenkwam, waarbij een pasgeborene of een heel jong kind verschijnt dat in staat is om vloeiend te spreken of te schrijven. Daarnaast voert het intelligente gesprekken, verkondigt diepe waarheden en geeft geleerde verklaringen. Acht jaar later komt hij in Child analysis in the analysis of the adult (1931, p. 136) terug op de ‹wijze baby› en zegt daar dan het volgende over:
‹We all know that children who have suffered much morally or physically take on the appearance and mien of age and sagacity. They are prone to ‹mother› others also; obviously they thus extend to others the knowledge painfully acquired in coping with their own sufferings, and they become kind and helpful. It is, of course, not every such child who gets so far in mastering his own pain: many remain arrested in self-observation and hypochondria›.
Cabré beschrijft dat er hier geen verdringing plaatsvindt, maar een splijting van het zelf. De objectrelatie verandert in een narcistische relatie. De ‹wijze baby› is een overlevingsmechanisme. In de fantasie in de analyse is de wijze baby een afgesplitst deel dat optreedt om een dodelijk gewond kind te hulp te schieten. Bij deze narcistische splijting van het zelf ontwikkelt zich een beschermer tegenover een infantiel onbeschermd deel. Tegelijkertijd houdt de splitsing ook een internalisatie van een slecht primair object in dat de ontwikkeling naar gezonde narcistische ontwikkeling blokkeert, evenals de mogelijkheid om interne innerlijke en uiterlijke stimuli te reguleren. Daarmee ontstaan grote beperkingen op het gebied van de mentale representatie. Dit resulteert in een persistent gevoel van eenzaamheid en hulpeloosheid, zelfs wanhoop dat er nog enige hulp en ondersteuning van de omgeving is te verwachten. Deze toestand kan onomkeerbaar worden en ertoe leiden dat de persoon alleen nog op zichzelf vertrouwt.
Psychologische slavernij door identificatie met de agressor
Veel van Ferenczi's patiënten hadden extreem seksueel misbruik of geweld meegemaakt in hun kindertijd, maar Ferenczi ontdekte dat op het oog onschuldiger handelingen waarbij ouders hun kinderen gebruiken ook heel traumatisch kunnen zijn: dan gaat het om verborgen agressie, verborgen seksualiteit (Frankel). Het kan gaan om terroriseren door lijden, waarbij ouders hun ellende voortdurend tentoonspreiden voor hun hulpeloze kind. Het kind kan gedwongen worden tot reacties die de stemming van de ouders moeten verbeteren. Neurotisch gestoorde ouders kunnen topprestaties eisen van hun kind. Ferenczi zag het niet geliefd worden of het terugtrekken van liefde als misschien wel het meest basale familietrauma. Hij geloofde dat kinderen over de ernstigste schokken heen komen zonder neurotische consequenties als de moeder aanwezig is met begrip, tederheid en volledige eerlijkheid. Maar meestal gedraagt de dader zich alsof er niets is gebeurd of geeft hij het kind de schuld van het misbruik en worden pogingen van het kind om hulp te zoeken als nonsens afgedaan. Het trauma wordt pathogeen wanneer er wordt gedaan alsof er niets is gebeurd.
De reactie van de kinderen op de aanval van een volwassene is in het algemeen als volgt: Het begint met afwijzing, afkeer en energieke weigering. Door angst kan dat al afwezig zijn. De persoonlijkheid van het kind is nog onvoldoende ontwikkeld om echt te blijven protesteren, zelfs in gedachten, tegen een dergelijke overmacht aan kracht, het maakt het murw en berooft het van zijn gevoel. Als de angst erg groot wordt maken de kinderen zich als een automaat ondergeschikt aan de wil van de agressor zonder zich nog bewust te zijn van zichzelf en identificeren ze zich met de agressor5. Het is een overlevingsmechanisme in een situatie van groot gevaar en tegelijkertijd een tactiek om tot het gezin te blijven behoren omdat uitstoting dreigt. Het splitsen, dissociëren en de introjectie zorgen voor een soort schijnveiligheid, waarbij de agressor door de introjectie uit beeld verdwijnt. Om zich heel nauwkeurig te kunnen aanpassen is het nodig dat het kind de agressor introjecteert. Er wordt een intern model gecreëerd, waarmee het zich identificeert om op die manier de gevoelens en intenties van de agressor te kennen. Het lijdende deel van de persoonlijkheid wordt onderdrukt door een emotieloze beschermengel. De identificatie met de agressor betekent ook een morele aanpassing. Het slachtoffer geeft zichzelf de schuld van het misbruik of de verlating. Het voelt zich vol schaamte gemankeerd. Ferenczi zag hierbij de introjectie van de schuldgevoelens van de volwassene als het meest beschadigend.
In 1943 beschreef Fairbairn het in iets andere bewoordingen en noemde het the moral defence:
‹The child takes the parents badness on to herself so she can feel she has good parents —more vital to her sense of security than feeling herself as good. The sense of being bad can feel like an essential tie to an emotionally abandoning (outer and internalised) parent, making it very resistant to therapeutic influence›.
Enkele aspecten van Ferenczi's behandelingstechniek
Regressie
Ferenczi wilde dat de patiënten zich thuisvoelden in de behandelkamer, iets wat ze in hun gezinnen van oorsprong vaak niet hadden meegemaakt:
- Hij luisterde zorgvuldig naar de affectieve aspecten van de communicatie.
- Hij legde de nadruk op het verwennen van en toegeven aan patiënten om een zogenaamde ‹neo-catharsis› tot stand te brengen.
- Hij had het idee dat het niet hielp om de patiënt extra te frustreren. Door met mededogen een eerlijke, ontspannen omgeving te creëren komt de regressie op gang, die niet gezien moet worden als een weerstand maar als een hulpmiddel:
‹So far as my experience goes however, there comes sooner or later (often I admit, very late) a collapse of the intellectual superstructure and a breaking through of a fundamental situation, which after all is always primitive and strongly affective in character. Only at this point does the patient begin to repeat and find a fresh solution for the original conflict between the ego and its environment, as it must have taken place in early childhood›.
(Ferenczi 1931, p. 486).
Het klinische dagboek
Op 7 januari 1932 startte Ferenczi een dagboek, dat hij waarschijnlijk ook wilde publiceren, want hij dicteerde het voor een groot deel. Hij beschreef zijn gedachten en gevoelens ten aanzien van Freud, preoccupaties over zijn patiënten en zijn ideeën over psychoanalyse. Het boek verscheen pas in 1985, omdat men het na Jones' biografie van Freud, waarin Jones schrijft dat Ferenczi aan het eind van zijn leven gek geworden was, niet durfde te publiceren. Men was bang dat het de ideeën over Ferenczi's gekte zou voeden.
Ferenczi heeft vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw geëxperimenteerd met de psychoanalytische techniek. In de Clinical diary staat Ferenczi's meest extreme experiment beschreven: de wederzijdse analyse met zijn Amerikaanse patiënte Elisabeth Severn (Hirsch).
Lange tijd was Ferenczi niet in staat om in deze analyse een oplossing te vinden voor zijn afkeer van deze hooghartige, veeleisende vrouw. Haar meedogenloze eisen dwongen hem echter uiteindelijk om zijn toegeeflijke houding te beperken. Desondanks bleef ze hem bestoken. Daarbij bleef Severn het gevoel houden dat Ferenczi's haat voor haar een obstakel was in de behandeling en ze eiste dat ze deze gevoelens in hem zou mogen analyseren. Na ongeveer een jaar gaf Ferenczi toe en begon er een zogeheten ‹wederzijdse analyse›, die uren per dag in beslag nam. Zij zou een tegenoverdracht in hem opwekken gebaseerd op zijn haat en angst voor zijn eigen moeder. Het ontdekken en uiten van zijn haat en het begrijpen van de overdracht maakte dat Severn zich erkend voelde en minder eisend werd en dat zorgde er weer voor dat Ferenczi haar beter kon analyseren. Ferenczi raakte ervan overtuigd dat de liefde van de analyticus voor de patiënt in veel gevallen een essentieel ingrediënt is voor het slagen van de analyse en dat alle beletsels tegen de analytische liefde uit de weg geruimd moeten worden.
Het moge duidelijk zijn dat deze aanpak van Ferenczi vele voor- en tegenstanders heeft opgeleverd en daarbij een veel te uitgeputte analyticus, maar het heeft wel een stroom van ideeën op gang gebracht over overdracht, tegenoverdracht en de rol en de taak van de analyticus.
Hedendaags empirisch onderzoek
Empirisch onderzoek bevestigt Ferenczi's bevindingen (Dimitrijevic). Zo beschreven Fonagy en collega's (1997, 2002) dat trauma explorerend gedrag belemmert vooral als het gebeurt binnen de hechtingsrelatie. Daarbij zal het getraumatiseerde kind het mentaliseren afweren om zo het inzicht te ontlopen dat de ouder, die de bron is van veiligheid en comfort, haar wil pijnigen. Het trauma beschadigt de emotionele ontwikkeling en verstoort of vernielt zelfs het mentaliseren. Deze kinderen zoeken veiligheid bij hun ouders en ontvluchten hen tegelijkertijd in angst. Zij ontwikkelen zo meerdere interne modellen van zichzelf en hun verzorgers (Liotti 2004.) Het niet beschikbaar zijn van de ouders is mogelijk een nog ernstiger probleem dan de traumatisering (Fonagy & Bateman 2008, pp. 140, 145).
Omissies
De omvangrijke zesdelige briefwisseling tussen Freud en Ferenczi is verreweg de boeiendste briefwisseling van Freud (Brabant e.a. 1993 e.v.). Bij het lezen ervan trekt de geschiedenis van de psychoanalyse zowel in theoretisch opzicht als wat betreft de historische gebeurtenissen van 1908-1930 voorbij. Daarnaast kan het ook een analyse op papier genoemd worden.
De Ferenczi-adepten lezen deze briefwisseling echter niet. Het komt in dit boek, dat een allesomvattend beeld van Ferenczi wil geven, op enkele citaten na, vrijwel niet voor. Alleen Falzeder schrijft over het feit dat de briefwisseling niet echt gelezen wordt. Hij is een van de bewerkers ervan.
Het is raadselachtig: zitten er dan geen echte lezers bij de Ferenczi-aanhang?
Conclusie
Ferenczi heeft baanbrekende ideeën ontwikkeld aan het eind van zijn leven, die nog volledig actueel zijn en waarvan er hier enkele worden genoemd. Het zou goed zijn om meer aandacht aan zijn werk en minder aandacht aan zijn slachtofferschap te besteden. Ter vergelijking: Melanie Klein is in veel traumatischer omstandigheden opgegroeid dan Ferenczi en is heel vaak voor gek verklaard, met name in Berlijn. Bij haar spreekt echter niemand over slachtofferschap of gekte. Daarbij toont Dimitrijevic nog eens fijntjes aan, aan de hand van eigen onderzoek, dat de vakgenoten, wijzelf, de zogenaamde ‹healers› significant hoger scoren als het gaat om een achtergrond van onopgeloste traumatiserende gezinssituaties.
Literatuur
- Bentinck van Schoonheten, A. (2013). Karl Abraham, Freuds rots in de branding — Een biografie. Antwerpen, Apeldoorn: Garant.
- Borgogno, F. (2007). Ferenczi and Winnicott: Searching for a ‹missing link› (of the soul). The American Journal of Psychoanalysis, 67, 221-223.
- Brabant, E., Falzeder, E.M., & Giampieri-Deutsch, P. (Hrsg.). (1993, 1996, 2003, 2005). Sigmund Freud — Sándor Ferenczi. Briefwechsel. Band I/1 — III/2, 1908-1933. Wien: Bohlau.
- Brome, V. (1982). Ernest Jones, Freud's Alter Ego. London: Caliban.
- De Vleminck, J. (2018). Ohne Sympathie keine Heilung — Sandor Ferenczi en de analytische techniek. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 24(2), 127-129.
- Dimitrijevic, A., Cassullo, G., & Frankel, J. (Eds). (2018). Ferenczi's influence on contemporary psychoanalytic traditions. London/New York: Routledge.
- Fairbairn, W.R.D. (1943). The repression and return of bad objects. In Psychoanalytic Studies of the Personality (pp. 59-81). London: Routledge & Kegan Paul, 1952.
- Ferenczi, S. (1923). The dream of the ‹clever baby›. In Further contributions to the theory and technique of psychoanalysis. London: Hogarth, 1927.
- Ferenczi, S. (1929). The unwelcome child and his death instinct. In J. Barossa (Ed.), Selected writings (pp. 269-274). London: Penguin, 1999.
- Ferenczi, S. (1931). Child analysis in the analysis of adults. International Journal of Psychoanalysis, 12, 428-443.
- Ferenczi, S. (1988). The clinical diary of Sándor Ferenczi (J. Dupont, Ed., M. Balint & N.Z. Jackson, Trans.). Cambridge, MA: Harvard University Press.
- Fonagy, P., & Bateman, A. (2008). Mentalisation-based treatment of borderline personality disorder. In E.L. Jurist, A. Slade, & S. Bergner (Eds.), Mind to mind: Infant research, neuroscience, and psychoanalysis (pp. 139-166). New York: Other Press.
- Fonagy, P., Gergely, G., Jurist, E.L., & Target, M. (2002). Affect regulation, mentalisation and the development of the self. London: Karnac.
- Fonagy, P., Target, M., Steele, M., Steele, H., Leigh, T., Levinson, A., & Kennedy, R. (1997). Morality, disruptive behavior, borderline personality disorder, crime, and their relationship to security of attachment. In L. Atkinson & K.J. Zucker (Eds.), Attachment and psychopathology (pp. 223-274). New York: Guilford.
- Freud, S. (1896). Over de etiologie van hysterie. Werken, 1. Amsterdam: Boom, 2006.
- Freud, S. (1910). Bijdragen tot de psychologie van het liefdeleven (I). Werken, 1. Amsterdam: Boom, 2006.
- Freud, S. (1916-1917). Introductory Lectures, 3, S.E., 16, 241-263.
- Garnier-Dupré, J. (2012). Sándor Ferenczi. Entre tendresse et passion. Paris: L'Harmattan.
- Jones, E. (1953, 1955, 1957). The life and work of Sigmund Freud. New York: Basic Books.
- Liotti, G. (2004). Trauma, dissociation, and disorganised attachment: Three strands of a single braid. Psychotherapy: Theory, Research, Practice, Training, 41, 472.
- Malcolm, J. (1985). In het Freud-archief (Vertaald door Han Israëls). Amsterdam: Wereldbibliotheek.
Noten
- 1.Namen zonder datum verwijzen naar de artikelen van de auteurs in het besproken boek van Dimitrijevic e.a.
- 2.Inmiddels heeft Judith Dupont het Ferenczi-archief overgedragen aan het Freud museum in Londen.
- 3.Ferenczi ontwikkelde niet alleen een theorie over traumatisereng in de vroege jeugd en de splitsing die daarbij als overlevingsmechanisme dient (dit komt ook in dit artikel aan de orde), Ferenczi was ook zelf getraumatiseerd en dat vormde een grote hindernis in zijn leven. Hij was een zeer intelligente, erudiete en creatieve man, die echter zo bang was voor liefdesverlies en uitstoting, dat hij het pas in de laatste jaren van zijn leven aandurfde om Freud niet op de voet te volgen maar zijn eigen baanbrekende ideeën te ontwikkelen.
- 4.In de bloeitijd van het geheime comité (Abraham, Ferenczi, Rank, Sachs, Jones en later Eitingon), in de periode tot 1924, had Jones niet veel status; hij was van belang om de psychoanalyse te verspreiden in de Angelsaksische landen (Bentinck van Schoonheten 2013, p. 348). Voor de Amerikaanse Brill gold hetzelfde, hij had nog minder status. Ze lijken revanche genomen te hebben in de jaren dertig van de vorige eeuw.
- 5.Het identificeren met de aggressor wordt IWA (identification with the agressor) genoemd.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden