Etnopsychiatrische perspectieven op migratie en vlucht
Samenvatting
Aan therapeutisch werk met mensen met migratie- of vluchtachtergrond zijn specifieke uitdagingen verbonden. De etnopsychiatrie maakt ons er scherp van bewust dat we werken in een discipline die ontstond binnen een westers mensbeeld, een discipline met bovendien universalistische pretenties: behandelmethoden, ontwikkeld voor mensen uit een westerse cultuur, worden als (bijna) vanzelfsprekend aangewend bij mensen met andere culturele achtergronden.
Binnen de etnopsychiatrie werd hierover vanaf de jaren zestig kritisch nagedacht. Zo ontstond in deze denkrichting vanaf de jaren zestig enerzijds een metaculturele theorie, anderzijds een interculturele theorie. De metaculturele theorie beschrijft de universele functie van cultuur: cultuur functioneert overal ter wereld — overheen de diversiteit van culturen — als een draagvlak en een zingevingssysteem. De interculturele theorie beschrijft hoe elke specifieke cultuur op een eigen manier — en dus verschillend van andere culturen — een dragend en zingevend kader aanreikt over wat de mens is (ontologie), wat aan de oorsprong van psychische ziekte ligt (etiologie) en hoe behandeling en genezing eruitzien (therapie). Momenteel worden deze beide visies — de metaculturele en de interculturele — samengebracht in het concept ‹transculturele therapie› (Moro e.a. 2006; Moro 2017).
Marie Rose Moro werd in de etnopsychiatrische literatuur vanaf het begin der jaren negentig een centraal auteur (zie: Moro 1994). Ze focust op intergenerationele dynamieken in gemigreerde gezinnen, op ontwikkeling van kinderen en jongeren, ondersteuning van ouderschap, verwerkingsprocessen van la condition migrante, en op ambivalenties, conflicten, onmogelijke situaties én creativiteit in individueel en gezinsperspectief bij migranten (Moro 1998).
Vanaf de eeuwwisseling introduceerde Moro vanuit haar werk met vluchtelingen een nieuw accent in de etnopsychiatrie: aandacht voor wat culturele kaders en zingeving vernielt, namelijk het trauma van vluchtelingen en de actuele diepgaande crisis van de medemenselijkheid en de gastvrijheid die in de context van vluchtelingenstromen en opvangcrisissen duidelijk wordt (Mestre & Moro 2005; Varvin 2017). De psychologische effecten van maatschappelijke desintegratie en barbarij waarvoor mensen op de vlucht slaan, van de gevaren en bedreigingen op de vlucht, alsook van gedwongen immobilisme, afzondering en perspectiefloosheid waarin mensen na aankomst in Europa soms secundair getraumatiseerd worden, komen in de focus: Hoe kan trauma gedacht worden als tegenkracht voor cultuur?, Hoe knopen mensen op en na de vlucht weer aan met cultuur?, en: Welke rol spelen culturele verwortelings- en transformatieprocessen bij het bevorderen van post-traumatische groei, weerbaarheid en veerkracht?
Moro in de context van historiek en actualiteit van etnopsychiatrie
Grondlegger van de etnopsychiatrie is Georges Devereux (1908-1985), wiens naam vaak verbonden wordt met Tobie Nathan (geboren 1948, stichter van het Centre Georges Devereux te Parijs). Beide auteurs beklemtonen de culturele aspecten in de psy-beroepen meer dan voordien het geval was: bij Devereux (1961, 1978) door aandacht voor cultuurspecifieke thematieken in de vrije associatie en de dromen van patiënten uit niet-westerse volkeren, bij Nathan (1986, 1994) door beschrijving van niet-westerse mensbeelden, ziekteverklaringen en behandelingen van psychische ziekte. Ze thematiseerden typisch westerse (etnocentrische) klemtonen in de psychotherapie: de autonomie van het subject, het lichaam-geestdualisme, de klemtoon op kernfamilie en tweegeneratie-perspectief, het streefdoel van zelfdeterminatie en -ontplooiing, alsook de miskenning van de invloed van cultuur in de psychische zorgverlening.
Moro (geboren 1961) migreerde in haar eerste levensjaar met haar ouders vanuit Spanje naar de Franse Ardennen, enkele kilometers van de Frans-Belgische grens. Tussen 1979 en 1989 studeerde zij geneeskunde en kinder- en jeugdpsychiatrie in Parijs, daarna tot 1992 psychologie. Ze was bij Devereux en Nathan in de leer en kreeg er een stevige psychoanalytische en etnopsychiatrische opleiding. Maar ze werd slechts de auteur die ze nu is door de invloed van een andere supervisor, Serge Lebovici. Daardoor kreeg de etnopsychiatrie van Moro een ontwikkelingspsychologische en kindertherapeutische klemtoon (Moro 2002) met aandacht voor het dragen van en betekenisgeven aan het absoluut ondraaglijke, het traumatische, het destructieve in zijn ergste vorm, het psychisch dodelijke dat mensen en gemeenschappen aangedaan wordt en ‹leegzuigt›.
Enerzijds sluit etnopsychotherapie sinds Moro nauw aan bij de complexe wereld van kinderen en jongeren in een globaliserende wereld, bij groeiende diversiteit en multipele identificaties van deze jongeren. Zo wilde Moro een antwoord bieden aan de complexe uitdagingen die zich in Frankrijk in de grootsteden in de jaren negentig vooral bij migrantenjongeren begonnen te manifesteren, voor sommigen rond ‹het in de war zijn› over cultureel toebehoren, voor anderen rond het zich aan de rand van elke culturele participatie bevinden.
Anderzijds wil haar etnopsychotherapie weerbaarheid helpen ontwikkelen in situaties van potentiële destructie van elke zinvolheid, zoals bij vernietiging van culturen en kwetsbare gemeenschappen, bij barbarij en in uitzichtloze oorlogen, in vernieling van erfgoed en leefmilieu, in mensonterende dictaturen en populistische uitholling van democratieën. Moro wil een stem van weerbaarheid zijn tegen sociaal-politieke toestanden waarvoor mensen wereldwijd op de vlucht slaan.
Klinische accenten van het etnopsychiatrische kader
Etnotherapeutische kliniek is een praktijk van containment
Containment staat zeer centraal in de transculturele psychotherapie (Moro 1994): na migratie of vlucht zich weer gedragen voelen door een cultureel zingevingssysteem. In de migratie gaat cultuur niet verloren, wel de vanzelfsprekendheid ervan. Tijdens deze crisis dient het culturele draagvlak hersteld te worden, door processen van betekenisgeving vanuit diverse culturele invloeden: bricolage of métissage (Moro 1994), het vermengen van culturele leefwerelden tot een zingevend weefstuk of kader met betekenissen en symbolen uit cultuur van herkomst en nieuw ontmoete omgevingen.
Tot rondom de eeuwwisseling konden migraties nog gedacht worden als een beweging van een bepaalde culturele leefwereld naar een andere. Actuele transnationale migratie in globaliserend perspectief en gedwongen migratie of vlucht zijn echter anders. Men komt na de vlucht ergens aan, maar sommigen ervaren het als een doorreizen of zijn reeds zolang onderweg dat een permanent ‹nog niet aangekomen zijn› en het bezig blijven met ‹weer vertrekken› hun gedachten beheerst. Men raakt aan grenzen of leeft op de grens (bijvoorbeeld in een zeer voorlopig statuut in een opvangcentrum of -kamp), zonder echt ergens ‹binnen te raken›. Is er na de vlucht een land van aankomst, of is er enkel een land van transitie of zelfs niet eens dat? Wat betekent het wanneer men zich op een niet-plaats bevindt, un non-lieu (Augé 1992), zoals in de opvangcentra voor gevluchte personen met hooguit voorlopige verblijfsvergunningen of gedoogstatuten, plaatsen waar vluchtelingen ‹passanten in transit› zijn?
Borderlinking (Devisch 2006) drukt deze dynamiek uit: een bestaan dat bepaalde grenzen van Europa aanraakt, een leven op een voorlopige verblijfsplaats of in de niet-plaats van een provisoir opvangkamp.
Vluchten wordt momenteel vaker een strijd met précarité (de diepe onzekerheid over het bestaan) en met de voorlopigheid van levenstrajecten. Dit maakt dat aan het dragen, bevatten en betekenisgeven (de kernaspecten van containment) iets voorafgaat: het vinden van aanknopings-, licht- of referentiepunten in een bestaan dat door oorlog, terreur, cumulatief verlies, extreme machteloosheid en bedreiging zijn contouren verloor. Wat vandaag vooropstaat, is de fragiliteit of potentiële nietigheid van het bestaan en van de intermenselijke band, in een situatie van niet terug kunnen en tevens niet weten of een stap vooruit mogelijk wordt.
De sterkte van groep en verbondenheid in het etnotherapeutisch dispositief
Vanaf de jaren negentig werkt Moro met een groep van cotherapeuten (le dispositif groupal), allen met wortels in een andere cultuur van herkomst. Een aangemeld gezin met migratieachtergrond wordt in deze begeleidersgroep ontvangen. In dit ruime kader met een gezin en vijf tot tien cotherapeuten spreekt men gezamenlijk over het aangemelde probleem: ziekteverklaringen en behandelverwachtingen worden vanuit diverse culturele achtergronden uitgesproken. Daardoor treedt specifieke culturele betekenisgeving ten zeerste op de voorgrond en wordt ze tegelijk maximaal gerelativeerd (ieder van de groepsleden verwoordt immers slechts een van vele culturele mogelijkheden).
Het gaat erom zaken centraal te stellen die anders niet aan de oppervlakte zouden komen: ziekteverklaringen van de patiënt die in een psychiatrische setting niet zelden beschouwd worden als bijgeloof, als irrelevant en niet evidence-based. Ook met vluchtelingen gaat Moro het gesprek aan in groepsverband, om tegengewicht te bieden aan isolement en immobilisme waarin deze mensen terechtkomen, op zichzelf teruggeworpen met schaamte en pijn over wat ze meemaakten.
Aldus verruimde Moro gangbare westerse therapiepraktijken, net zoals Devereux en Nathan dat deden. Meer dan hen heeft Moro oog voor hoe migranten culturele betekenissen aanwenden, bespelen, transformeren, soms ook verwerpen en loslaten in een nieuwe context, en cultuur dus niet enkel representeren. Bovendien beklemtoont ze dat cultuur ook macht en machtsverschil is, dat de verhouding tot de cultuur van herkomst erg verschillend kan zijn voor twee mensen uit diezelfde cultuur, dat cultuur een heel andere connotatie kan hebben voor mannen en voor vrouwen, dat de toestand in het land van herkomst de betekenis van cultuur van herkomst en de verhouding ertoe erg kan beïnvloeden. Moro wil in de actuele etnopsychotherapie ook het aspect culturele ontworteling aan de orde stellen, de gevolgen van trauma's en afgronden die men in vluchtgeschiedenissen aantreft.
Kwetsbaarheid en veerkracht in de context van specifieke migratiegolven
Specifieke migratiegolven houden specifieke uitdagingen, krachten en kwetsbaarheden in.
De economische migratie van de jaren zestig bijvoorbeeld, bestond allereerst uit mannen: gastarbeiders die hier kwamen werken met een remigratieperspectief. Na enkele jaren in Europa zouden ze met de vruchten van de migratie ginds een beter leven opbouwen. Reeds vroeg in de jaren zeventig werd duidelijk dat de remigratie uitgesteld werd en men uiteindelijk vaak niet terugging, omdat men door de migratiestop die volgde op de eerste ernstige naoorlogse economische crisis in West-Europa (de ‹oliecrisis› van 1973) geen tweede kans meer zou krijgen om in Europa te komen werken. In antwoord op die inperking vervrouwelijkte de migratie. Huwelijksmigratie werd de meest legale weg voor migratie, aanvankelijk ook met remigratieperspectief. De vrouwen kwamen het project van hun mannen enkele jaren steunen om er nog meer vruchten van te plukken.
De mannen van de eerste generatie waren harde werkers die zich hier als tijdelijke gasten beschouwden; sociaal-culturele integratie was niet hun prioriteit. De kinderen werden niet altijd meegebracht naar Europa, noch hier gehouden na de geboorte. Sommigen verbleven ginds bij de uitgebreide familie, in afwachting van de remigratie van hun ouders, of tot wanneer ze naar school moesten en naar Europa gehaald werden. Voor kinderen die ginds verbleven, nam het over en weer uitwisselen van brieven soms weken in beslag. Kinderen die wel met hun moeder meekwamen, zagen deze soms veranderen van een zelfstandige vrouw in een regio waar de meeste jonge mannen vertrokken waren, in een vrouw die met een realiteit geconfronteerd werd die ver verwijderd was van het gedroomde of het voorgespiegelde ideaal.
Toen de jongens van de tweede generatie hier opgroeiden, ontstond in de adolescentie een kwetsbaarheid: ze zochten veel meer dan hun vaders een weg in de samenleving waarin ze opgroeiden, maar de vaders konden voor hen daarin soms onvoldoende een gids zijn. De zonen kwamen dan zonder vaderlijke bemiddeling in de bredere samenleving te staan. Nu zien we bij de derde generatie jongens dat de tweede generatie vaders aan de kinderen moet doorgeven wat zij zelf niet genoeg ontvangen hebben van de eerste generatie: identificatiemogelijkheden voor socioculturele integratie. Dat leidt tot typisch mannelijke kwetsbaarheid in intergenerationeel perspectief: problemen met sturing, afwezigheid van een mannelijke leidende hand, moeilijkheden met autoriteit, gemis aan identificatiefiguren om jongens identiteit te helpen vinden. In de derde generatie wordt deze kwetsbaarheid soms gecompenseerd door te zoeken naar een autoriteit in radicale groeperingen (Moro & Gutton 2017). Opgroeien in migratie betekent net als voor andere jongeren zoeken naar idealen om in te geloven (Kristeva & Moro 2020).
Bij vrouwen ligt kwetsbaarheid op een ander niveau. De eerste generatie vrouwen kwam hierheen om het migratieproject van hun man te ondersteunen. Meisjes van de tweede generatie die met hun moeder meekwamen, zagen haar veranderen van een autonome vrouw naar een zwijgzame vrouw die hard werkte en bruggen probeerde te bouwen in een kleine wereld die haar vreemd was. Om van die beslotenheid weg te raken zochten meisjes van de tweede generatie identificaties bij elkaar, maar ze voelden zich op zichzelf teruggeworpen. Meisjes die als kleinere kinderen ginds gebleven waren, zagen hun ouders enkel in de zomervakantie; ze kwamen hierheen rondom 6 jaar, nadat ze zich ginds gehecht hadden. Met breuklijnen werd moedig geleefd, tot ze zelf een kind kregen en de pijn over de eenzaamheid en het gemis van vroeger weer naar voren kwam. Relatief veel jonge moeders van de tweede en de derde generatie op ouder-kindunits met postpartumdepressie, kennen dergelijke migratiegeschiedenissen.
Migranten vallen ook niet zomaar ‹tussen twee stoelen›; ze zitten op twee stoelen, elke stoel met zijn verwachtingen: die van het land waarnaar men migreerde en die van het land van herkomst. Beide verwachtingspatronen zijn soms goed te combineren, soms ongemakkelijk en conflictueus, soms onverzoenbaar.
Politieke vluchtelingen uit de jaren zeventig bevonden zich eveneens binnen de logica van de twee stoelen: de stoel ginds ontvlucht, tijdelijk een stoel hier door hun beschermde statuut. Maar wanneer de politieke situatie ginds opklaart, wil men de stoel ginds weer innemen. Vanaf de jaren negentig wordt de vluchtsituatie echter anders: vlucht in globalisatieperspectief is transnationale vlucht, waarin families soms strategisch worden opgedeeld, jongeren vooruitgestuurd, kinderen toevertrouwd aan verre verwanten en volwassenen soms van land naar land reizen om ergens voet aan de grond te krijgen en door familiehereniging weer samen te komen. In realiteit dreigt echter langdurende of permanente voorlopigheid, fragmentering van het gezin, het strategisch aanwenden, maar ook verbreken van gehechtheden, complexe traumatisering bij kinderen en jongeren, het risico op trauma en uitbuiting — voor, tijdens of na de vlucht. Bovendien is de opvang van vluchtelingen in Europa minder gastvrij en met minder instemming met — of minstens, meer ambivalentie jegens — de humanitaire opdracht van medemenselijkheid (Varvin 2017). Vlucht is ‹big business› geworden, verdienen aan de ellende van anderen was vroeger niet afwezig, wel minder georganiseerd.
In de actuele vlucht wordt de stoel in het land van herkomst opgegeven of verkocht om de smokkelaars te kunnen betalen of werd de stoel hun ontnomen in wetteloosheid, vernietigd of volledig onaantrekkelijk gemaakt door armoede, ontmoediging, vernietiging van de samenleving waaruit men komt. Een nieuwe stoel in Europa is lange tijd zeer onzeker (bijvoorbeeld in een tijdelijk beschermend statuut, een eindeloos lange erkenningsprocedure of na een afwijzing). Daardoor komt men in een leven van voorlopigheid terecht of in een parallelle wereld van documentloosheid, perspectiefloosheid, mogelijk zelfs illegaliteit. In die omstandigheden dienen begeleiders te werken met de gevolgen van trauma's, cumulatieve verliezen, afgebroken of onder druk staande verbindingen en gehechtheden.
Moro reflecteert vaker over de betekenis van gastvrijheid in een tijd waarin ambivalentie en angst voor ‹de vreemdeling› toeneemt. Identitaire bewegingen worden door haar beschouwd als bescherming tegen de angst voor métissage, de angst voor vermenging met en bezoedeling door het vreemde en de angst door de ander vervangen en uitgewist te worden. In het verlengde van deze angst en wat die op politiek en beleidsvlak losmaakt, bestaat het risico dat vluchtelingenmanagement de plaats inneemt van ontmoeting en opvang of ontvangst. Dat leidt bij vluchtelingen tot het gevoel in de grond van hun bestaan — in medemenselijkheid en waardigheid — bedreigd te zijn.
Bij Moro ligt de aandacht op het bevorderen van weerbaarheid en (veer)kracht door zinvolle activiteit, menselijke ontmoeting en medemenselijkheid in het kader van preventieve en/of therapeutische projecten bij humanitaire catastrofen, natuurrampen en klimaatcrisis, in omstandigheden die voor vluchtelingenstromen zorgen. Moro werkt rondom het ‹voorlopig aankomen of onderkomen vinden› zonder echt een thuis te vinden, het risico van uitbuiting en bedreiging op welke plaats men ook aankomt, een leven waarin men niet vooruit kan komen noch terugkeren. Ook haalt ze het onderschatte leed van de meest kwetsbaren op de voorgrond, waaronder de vele onzichtbare kinderen en jongeren op en na de vlucht, die de eerste stille getuigen zijn van het onzegbare en onvoorstelbare leed of trauma van de ouders (Groeninck e.a. 2019).
Moro is een belangrijke voorspreekster van gevluchte kinderen en jongeren in de Franse psychiatrie en kinderpsychotherapie, maar ook in het Franse onderwijssysteem en ten aanzien van politici: ze bespreekt de nood aan onderwijs, en aan ontwikkelingsmogelijkheden voor deze kinderen en jongeren. De wereldwijd gangbare praktijk dat deze kinderen tijdens een lange erkenningsaanvraag weinig of geen onderwijs krijgen, leidt tot opschorting van de kinderontwikkeling en verhoogt de kans op het ontstaan van trauma's (Moro e.a. 2014).
Een preventieproject voor vluchtelingen, gericht op ‹in beweging komen›, medemenselijkheid en ontmoeting
Het Step-by-Step project van het Sigmund Freud Instituut Frankfurt
In de lijn van Moro's humanitaire preventieprojecten situeert zich het Step-by-Step preventieproject van het Sigmund Freud Instituut Frankfurt, in opnamecentra voor vluchtelingen vlak na aankomst in Duitsland. Een team van psychoanalytisch geschoolde therapeuten en preventiewerkers organiseert er moeder-babygroepen, jongerengroepen voor jongens en voor meisjes, tekengroepen voor kinderen in de lagere school, ontmoetingsgroepen voor jongvolwassen mannen en voor vrouwen, kookgroepen voor moeders, voorleesgroepen voor ouders en kinderen, maar ook individuele of gezinsgerichte crisisgesprekken (ter stabilisatie van getraumatiseerde personen) en korte individuele begeleidingen ter voorbereiding van doorverwijzing naar langere psychotherapie.
Bijzonder in het aanbod is de ‹opzoekende psychoanalyse›: twee medewerkers begeven zich in het opvangcentrum tussen de vluchtelingen, gaan het gesprek aan met jongeren of volwassenen, of raken in het spel van kinderen betrokken. Het Step-by-Step project (Leuzinger-Bohleber & Andresen 2017) wil zo ruimte maken voor intermenselijke relatie in een situatie waarin vluchtelingen niet zelden enkel bezig zijn met administratieve en juridische kwesties. Wanneer ze na zes tot achttien maanden de opvanglocatie verlaten, komt de volgende stap van de begeleiding eraan, waarbij andere begeleiders uit het Step-by-Step project werkzaam zijn in lokale opvanginitiatieven waarover vluchtelingen vanuit de centrale collectieve opvang verspreid worden. Een kader en een relatie aanreiken in de eerste onzekere fase na aankomst is de eerste doelstelling; daarna kan een doorverwijzing volgen naar zelfstandig gevestigde therapeuten of diensten geestelijke gezondheidszorg.
De focus van het psychoanalytische project ligt op het aanknopen van relaties bij mensen, het vitaliseren tot intermenselijk contact en het ondersteunen van activiteit in een situatie waarin mensen bijna verplicht worden tot immobilisme en zich gereduceerd voelen tot een dossier. Potentiële ruimte tot ontmoeting en het op verhaal laten komen of helpen construeren van een ontluikend nieuw narratief, is een belangrijk deel van dit werk. Het biedt een tegengewicht voor de immobiliserende erkenningsprocedures en de verlammende gevolgen van trauma's en cumulatieve verlieservaringen bij vluchtelingen.
Een illustratie van eerste contacten met een getraumatiseerd vluchtelingengezin
Een Iraaks-Koerdisch gezin consulteert met dochter Meriem (9 jaar), aangemeld voor bedplassen, mutisme en zelfverwonding. Bij de eerste consultatie zijn vader, moeder, Meriem en een tolk aanwezig; een oudere zus en een jongere broer van Meriem zijn er niet bij. Vader neemt eerst het woord en toont op zijn smartphone foto's van een groot familiegraf met 32 overleden strijders. De vader staat boven op het graf, Kalasjnikov in de aanslag. Hij toont ook foto's over de vernietiging van hun dorp in de strijd tegen IS, maar mogelijk ook per ongeluk door een bombardement van geallieerden dat een verkeerd doel trof.
Vader vertelt dat hij zijn zes broers en zussen en zijn ouders op één dag verloor. Toevallig waren hij en zijn gezin die dag niet in het dorp; hij trof bij thuiskomst de vernietiging aan. De dochter sprak daarna een tijdlang niet, sinds kort in het opvangcentrum wel, maar op zeer zachte toon en met weinig woorden. Moeder weent intens bij het zien van de foto's. De vertaalster is ook erg aangegrepen. Ondertussen wil vader er weer tussendoor praten, stelt de doden voor als helden en martelaars; zijn vrouw huilt onophoudelijk, de tolk zegt dat ze heel wat herkent vanuit haar familie- en vluchtgeschiedenis.
Ik zeg dat ik even wat water haal, dat het heel veel was voor een eerste gesprek (hoewel niet eens de helft van de geplande tijd verlopen is …). Ik geef ook aan dat Meriem heel stil geworden is en vertel over ervaringen in gespreksgroepen met gemigreerde vrouwen die zeiden dat water en fruit helpen om ervaringen te delen en woorden en gevoelens te ‹laten vloeien'. Ik vraag een medewerkster van het Sigmund Freud Instituut om in de keuken appels te halen, stel voor dat we de vruchten samen snijden en de partjes delen. Ik geef Meriem ondertussen papier en kleurpotloden. Moeder laat via de tolk zeggen dat ze dagelijks zulke huilbuien heeft.
Vader toont me ook een beeld van een verminkte broer, waarop ik aan hem zeg dat hij de gruwel echt tot me wil laten doordringen. Hij wordt daarop heel boos; hij meent te hebben begrepen dat ik de foto's afwijs en zegt: ‹Zelfs met zulke ervaringen kunnen we nog niet blijven; zelfs met zulke bewijzen worden we nog niet geloofd!› Ik kijk Meriem aan, besef dat ik haar even uit het zicht verloren was. Vooral bij heftige emoties stopt ze met tekenen en kijkt mij indringend aan. De gedachte komt in me op dat Meriem volwassenen zoekt die niet volledig met eigen verdriet en woede, met eigen overleving bezig zijn, volwassenen die haar in beeld houden.
Meriem fluistert de naam van onze medewerkster die de tekengroep in het opvangcentrum leidt en vraagt of ik haar ken. Via de tolk vraag ik wat ze ondertussen tekende: ‹Een groot huis› (het huis lijkt sterk op het oude legergebouw waarin ze opgevangen worden). Haar kamer is op de bovenverdieping. Er is een gordijntje dat meestal dicht moet blijven. ‹Niemand kan je dan zien›, zegt Meriem. In de nacht kijkt ze uit op het grote plein waar de politieauto's met zwaailichten toekomen, om tussen 4 en 5 uur in de ochtend mensen op te halen die terug naar hun land gestuurd worden. ‹Overal zitten dan mensen achter hun gordijn. Deze nacht zag ik Samir met wie ik gisteren nog speelde; hij was vanmorgen weg, ik zocht hem overal, ik kon het niet geloven›. Of Meriem 's nachts in haar bed plast? ‹Ja›, zegt moeder, ‹telkens als de politie weer weg is en iedereen beseft: oef, ze zijn niet voor ons gekomen. […] Wanneer ze wakker wordt, is het bed nat›.
‹Ook zit Meriem 's morgens aan dat raam te staren›, zegt moeder, ‹dan krabt ze zich en trekt zich de haren uit›. Ondertussen tekent Meriem iets op de achterkant van het tekenpapier. De tolk zegt dat ze fluistert dat ze tekent hoe haar ouders met haar gaan wandelen, even later zegt de tolk dat ze zegt dat het twee politieagenten zijn die een kind meenemen, nog enkele minuten later zegt ze dat het een kind is waarvan de politie de benen heeft vastgenomen om het mee te nemen naar het vliegtuig. De angst afgevoerd en uitgewezen te worden overschaduwt de positievere ouder-kindinteracties die ze aanvankelijk tekende.
Vader wil weten wat ik zal doen om het probleem van zijn dochter op te lossen. Moeder bedankt me, in reactie op de wat ongeduldige vraag van haar man. Het gezin heeft een onzeker verblijfsperspectief; vader heeft bij aankomst in Duitsland tegenstrijdige verklaringen afgelegd en dat is niet in hun voordeel.
Na de eerste consultatie wil vader geen volgende afspraak, moeder wel. Ik besluit het team in te zetten om door middel van opzoekend analytisch werk met de vader contact te houden en hem te helpen een minibaan (fietshersteller in het opvangkamp) te vinden. Meriem blijft naar de tekengroep komen. Moeder wil een ‹kookgroep van vrouwen› samenbrengen; ze gaan met elkaar inkopen doen in de stad en koken vervolgens voor een aantal gezinnen met kinderen.
Twee maanden later vragen ze een nieuwe consultatie bij me aan. Vader legt de smartphone op tafel, maar gebruikt deze niet; moeder is nog zeer wisselvallig qua stemming, maar niet langer opgesloten in haar verdriet. Meriem plast nog in bed, maar minder frequent. De wonden van het openkrabben van haar huid zijn nog zichtbaar, maar ze haalt ze nu niet meer open. Alles aan dit gezin is fragiel en krachtig tegelijkertijd. Hun kracht blijkt uit hun activiteiten en dynamiek: vader als fietshersteller in het opvangcentrum, moeder met andere vrouwen in de grootkeuken. De oudste zus komt naar de meidengespreksgroep. Meriem brengt haar kleine broer dagelijks naar de kinderopvang in het centrum.
De begeleiders voelen omtrent dit gezin zowel een bezorgdheid dat ze weer uit contact raken, als een erkenning voor hun weerbare dynamiek. De week nadien vertelt de begeleidster in supervisie dat in de vrouwengroep gesproken is over het herdenken van gestorven familieleden, over rouw in hun land, over hoe psychisch leed met elkaar gedeeld wordt, welke teksten men bij een herdenking leest, hoe men een gedenkplaat maakt, enzovoort.
Enkele maanden later is het gezin nog steeds onzeker qua verblijfsstatuut; we hebben voor Meriem bij hoge uitzondering een plaats in een lagere school gekregen in het dorp van het opvangcentrum, ze was bijna tweeënhalf jaar zonder onderwijs. De medewerker die het opzoekende analytische werk doet, meldt dat de vader de trekker geworden is van een mannengroep die na het avondeten samenkomt; ze doen vaak samen een spel met dominostenen op een speelbord dat een van hen meebracht uit het land van herkomst. Een andere man speelt dan muziek op een instrument dat hij meenam op de vlucht.
Moeder heeft met de andere vrouwen van de kookgroep de leiding van het opvangcentrum overgehaald dat ze zelf de maaltijdingrediënten mogen kiezen. Ze kregen toestemming om eenmaal per week, op zaterdagavond, Koerdische maaltijden te bereiden in de keuken van het centrum. Die avonden komen gezinnen met kinderen vaker dan voordien samen om de maaltijd te delen, een eenmalig wekelijks moment waarnaar ze uitkijken en waaruit ze levendigheid en kracht putten1.
Besluit: Moro's bijdrage aan actuele transculturele therapie met migrantenjongeren en vluchtgezinnen in nood
Herbronnen in de cultuur van oorsprong én vervolgens vanuit die herbronning op een hernieuwde wijze aanwezig zijn binnen de culturele leefwereld van het land waarnaar men migreerde, is een potentieel zeer creatief psychisch proces. Dat wordt echter pas mogelijk wanneer men kan participeren in de cultuur van het land waarnaar men migreerde en er als migrant een bijdrage kan hebben die als dusdanig erkend wordt. Moro kreeg door de jaren heen steeds meer aandacht voor de conflicten en de ernstige moeilijkheden of eenzijdigheden van het herbronnen, bijvoorbeeld bij verwarring van jongeren over hun meervoudige identiteit of bij radicale beklemtoning van deelidentiteiten. Ze beschrijft ook de gevolgen van ‹het outsider blijven›, de niet-erkenning en de uitsluiting van jongeren met migratieachtergrond (Moro 2017, 2020).
Voor vluchtelingen is het ‹in beweging komen›, intermenselijke ontmoetingen kunnen hebben, het weer aanknopen bij cultuur van herkomst én het komen tot een beginnende participatie in cultuur in het land waarnaar men vluchtte (zelfs in het kader van een voorlopige opvang), van bijzonder belang om de effecten van trauma's en cumulatief verlies tegen te werken. Activiteiten (bijvoorbeeld, het fietsen herstellen, het koken), intermenselijke relaties (in de groepswerking en op informele momenten in het opvangcentrum) en het in die context kunnen terugvallen op culturele aspecten van herkomst (bijvoorbeeld bij het koken, bij het muziek spelen) gaan de valkuilen van een verblijf in een non-lieu tegen: immobilisme, reductie tot een dossiernummer en het zich na bedreiging en trauma afgesneden voelen van cultuur.
Trauma en geweld waarvoor men gevlucht is, lijken de betekenis van cultuur als zodanig te hebben uitgevaagd. Het aangaan van menselijke relaties in de vluchtelingenopvang biedt mogelijkheden om culturele draagvlakken en betekenissen voor vluchtelingen zowel levendig te houden als creatief te transformeren. Via deze culturele aspecten die binnen intermenselijke relaties in de praktijk worden gebracht, zien Moro en collega's (2014) mogelijkheden om enerzijds weerbaarheid en veerkracht te vergroten, anderzijds weer aan te knopen bij een verlangen naar ‹een leven-in-beweging›, een leven met een concreet doel en houvast. Bij vluchtelingen zijn deze beweeglijkheid, veerkracht en weerbaarheid absolute tegenkrachten voor immobilisme, vastzitten, depressie en suïcidale gedachten.2
Manuscript ontvangen 31 mei 2020
Definitieve versie 12 juni 2020
Literatuur
- Augé, M. (1992). Non-lieux: Introduction à une anthropologie de la surmodernité. Paris: Seuil.
- Devereux, G. (1961). Reality and dream: Psychotherapy of a plains Indian. New York: International Universities Press.
- Devereux, G. (1978). Ethnopsychoanalysis: Psychoanalysis and anthropology as complementary frames of reference. Berkeley: University of California Press.
- Devisch, R. (2006). A psychoanalytic revisiting of the fieldwork and the intercultural borderlinking. Social Analysis, 50(2), 121-147.
- Groeninck, M., Meurs, P., Geldof, D., Wiewauters, C., Van Acker, K., De Boe, W., & Emmery, K. (2019). Veerkracht in beweging: Dynamieken van vluchtelingengezinnen versterken. Garant: Antwerpen/Amsterdam.
- Kristeva, J., & Moro, M.R. (2020). Grandir, c'est croire. Paris: Bayard.
- Leuzinger-Bohleber, M., & Andresen, S. (2017). STEP-by-STEP, ein Pilotprojekt zur Unterstützung von Geflüchteten im Michaelisdorf Darmstadt. Wiesbaden: Hessisches Ministerium für Soziales und Integration.
- Mestre, C., & Moro, M.R. (2005). Comment sommes nous devenus si inhospitaliers? L'autre. Cliniques, cultures et sociétés, 6(3), 411-416.
- Moro, M.R. (1994). Parents en exil: Psychopathologie et migrations. Paris: Presses Universitaires de France.
- Moro, M.R. (1998). Psychothérapie transculturelle des enfants et des adolescents. Paris: Dunod.
- Moro, M.R. (2002). Enfants d'ici venus d'ailleurs: Naître et grandir en France. Paris: La Découverte.
- Moro, M.R. (2017). Aimer ses enfants ici et ailleurs: Histoires transculturelles. Paris: Odile Jacob.
- Moro, M.R. (2020). Guide de psychothérapie transculturelle: Soigner les enfants et les adolescents. Paris: Presses Universitaires de France.
- Moro, M.R., De La Noë, Q., & Mouchenik, Y. (2006). Manuel de psychiatrie transculturelle. Travail clinique, travail social. Grenoble: La Pensée Sauvage.
- Moro, M.R., Feldman, M., & Ascensi, H. (2014). Devenir des traumatismes d'enfance. Grenoble: La Pensée Sauvage.
- Moro, M.R., & Gutton, Ph. (2017). Quand l'adolescent s'engage: Radicalité et construction de soi. Paris: Seuil.
- Nathan, T. (1986). La folie des autres: Traité d'ethnopsychiatrie clinique. Paris: Dunod.
- Nathan, T. (1994). L'influence qui guérit. Paris: Odile Jacob.
- Varvin, S. (2017). Unser Verhältnis zu Flüchtlingen: Zwischen Mitleid und Entmenschlichung. Psyche. Zeitschrift für Psychoanalyse und ihre Anwendungen. 72(3), 194-215.
Noten
- 1.Pas nu beginnen we de effecten in te schatten van de wekenlange afwezigheid van ons team in het opvangcentrum en van het verbod op contact tussen en met vluchtelingenfamilies in het kader van de coronamaatregelen. Dat is bijzonder pijnlijk voor mensen met een vluchtgeschiedenis voor wie verbroken verbinding sowieso reeds een centraal thema is.
- 2.Deze tekst is een herwerking van mijn bijdrage aan de studiedag ‹Grens-verleggingen. Transculturele zorg: van obstakel naar kans›, rondom het werk van Marie Rose Moro en de Franse etnopsychiatrie. Deze studiedag van de Vlaamse Vereniging voor Psychoanalytische Therapie vond plaats te Kortenberg op vrijdag 31 januari 2020. Mijn bijdrage aan die studiedag droeg als titel ‹Transculturele psychotherapie in tijden van migratie en vlucht›.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden