Een ambitieuze exercitie
Samenvatting
De titel van bovenstaand boek klinkt alvast ambitieus. De auteur is erg geschikt om over dit thema te schrijven, vanuit zijn veelzijdige opleidingen en ervaringen. Joeri Calsius is namelijk gepromoveerd in de psychologie, klinisch psycholoog en kinesitherapeut (fysiotherapeut) van basisopleiding en studeerde eveneens cultuurfilosofie. Hij specialiseerde zich in de lichaamsgerichte, psychodynamische psychotherapie en osteopathie.
Bespreking van
Joeri Calsius (2017). Werken met een lichaam dat moeilijk doet — Een andere kijk op het psychosomatische lichaam in therapie. Leuven/Den Haag: Acco. ISBN 978 94 6344 2459, 214 pp., € 31,80
Het is bijgevolg niet te verwonderen dat deze veelzijdigheid zich door het boek heen herhaaldelijk laat zien. Zo is de literatuurlijst niet enkel erg uitgebreid, maar zijn de verschillende referenties ook zeer divers van aard. Boven op de vele verwijzingen naar psychodynamische auteurs vinden we bijvoorbeeld ook fenomenologische filosofen en humanistisch georiënteerde psychotherapeutische schrijvers terug. En ten slotte bewijst de auteur ook goed op de hoogte te zijn van recent neurowetenschappelijk onderzoek op dit gebied en verwijst hij veel naar onderzoek uit diverse lichaamsgerichte behandelrichtingen. Aan eruditie dus geen gebrek.
De structuur van het boek heeft mij echter veel minder kunnen bekoren. De opbouw miste naar mijn gevoel een duidelijke structuur en het boek kwam op mij erg gefragmenteerd over, met talrijke onderverdelingen in de tekst. Dit zorgde ervoor dat ik de rode draad van het betoog meer dan eens verloor, wat ik betreur.
De inleiding vertrekt van de gekende dichotomie tussen lichaam en geest en het hieruit voortvloeiend verdeeld therapielandschap. De auteur neemt duidelijk afstand van de meer categorische opdeling tussen lichaamstherapie enerzijds en gesprekstherapie anderzijds. Met zijn transdiagnostische benadering gaat hij op zoek naar een raakvlak tussen deze twee behandelvormen, waar hij de ‹psychosomatische patiënt› tracht te situeren. In deze zoektocht lijkt het denken van Wilhelm Reich (1897-1957) een erg belangrijke rol te spelen. Geregeld komen verwijzingen naar deze ‹peetvader van de lichaamsgerichte psychotherapie› terug, een behandelvorm waarbij het lichamelijke en het psychische substraat systematisch geïntegreerd worden. Ondanks de voordelen die op het eerste gezicht vervat zitten in deze benadering, waarin zowel fenomenologische (Verstehen) als empirisch-wetenschappelijke (Erklären) kaders gebruikt kunnen worden, kiest de auteur voor een ietwat afwijkende weg ten opzichte van die van Wilhelm Reich. Onder de term ‹Experiëntieel Lichaamswerk› (ELW) verstaat hij een breder en innovatief transdiagnostisch kader van waaruit hij het psychosomatisch lichaam verder zal denken.
Vanuit de terechte kritiek op de beperkingen van de biopsychosociale referentiekaders gaat de auteur aldus op zoek naar een meer integratief model. Het denken van de Amerikaanse filosoof Ken Wilber (geboren in 1949) lijkt hiervoor een passend antwoord te bieden met zijn ‹vierkwadrantenmodel› en met zijn ‹fulcrum-concept›, een manier om de psychosomatische ontwikkeling te conceptualiseren. Met dit laatste komen we terecht in een volledig nieuw jargon (pleroma, oeroboros, tyfon …) waarmee (voornamelijk pre-oedipale) ontwikkelingsstadia beschreven worden. In latere hoofdstukken wijst de auteur op overeenkomsten en verschillen van diverse fulcra met verschillende psychodynamische concepten van onder andere Freud, Bion, McDougall, Green en in mindere mate Klein, waardoor de noodzakelijkheid van de introductie van dit alternatief ontwikkelingsmodel mij deels ontgaat.
Uit het tweede hoofdstuk onthoud ik vooral de verdere verfijning van de concepten embodiment, embodied self-awareness en conceptual self-awareness, waarbij de fenomenologische inspiratie duidelijk opvalt.
De belangrijke vraag naar de mogelijkheid van het lichaam in de therapie wordt uitvoerig en grondig behandeld in het derde hoofdstuk. De centrale vraag die zich hierbij stelt is of het individu daadwerkelijk in staat is om zijn eigen lichaam ten volle te ervaren en ermee in contact te komen. Met andere woorden: kunnen we thuiskomen in ons eigen lichaam? Opnieuw blijkt de belezenheid van de schrijver, wanneer hij de freudo-lacaniaanse visie positioneert ten opzichte van existentieel-humanistische beschouwingen en ook verwijst naar de filosofie. Op zeer heldere wijze toont hij hoe het lichaam vanuit het freudo-lacaniaans denken principieel onbereikbaar is en hoe verschillend de experiëntieel-humanistische positie hierin is. Enige — pragmatisch ingegeven? — voorkeur voor deze laatste benadering wordt zichtbaar in de verdere uitwerking van dit thema.
Wilhelm Reich komt opnieuw ten tonele in het lijvige hoofdstuk 4, waarbij het belang van catharsis en het werken met het ‹spierpantser› in de praktijk van Experiëntieel Lichaamswerk belicht worden.
Het vijfde en zesde hoofdstuk hernemen en verdiepen de eerdergenoemde concepten van ontwikkelingsstadia of fulcra en verbinden die met andere (analytische) denkkaders en met het ontstaan van angst bij de subjectvorming.
In een afsluitend zevende hoofdstuk vormen afwisselend klinische voorbeelden en beschrijvingen van de praktijk van Experiëntieel Lichaamswerk de hoofdmoot.
Het lezen van dit boek heeft voeding gegeven aan mijn denken over de rol van het lichaam in de therapie. Ook de brede reflectie die erin vervat zit is op zich een erg verdienstelijke prestatie van deze uiterst belezen en interessante auteur. Of hij in zijn ambitieuze opzet geslaagd is, weet ik niet. De toch wat verwarrende structuur en de drukke opmaak hebben dit naar mijn gevoel bemoeilijkt. Het is mij ook niet echt duidelijk tot welk lezerspubliek hij zich wil richten. Als praktisch handboek om te leren Werken met een lichaam dat moeilijk doet, ontbreekt het misschien aan structuur en praktische handvatten. De lezer met vooral interesse in Een andere kijk op het psychosomatische lichaam in therapie loopt het risico om door de bomen het bos niet meer te zien.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden