Gevangen in het web van de Ander
Samenvatting
Het is alweer vijf jaar geleden dat Antoine Mooij's jongste boek In de greep van de taal verscheen. Door onvoorziene omstandigheden heeft de beoogde recensent de opdracht niet kunnen vervullen en is het boek weer teruggekeerd bij mij, de redacteur Boeken van dit Tijdschrift. Graag neem ik de taak op mij om alsnog een recensie te schrijven, omdat het boek dat meer dan waard is.
Bespreking van
Antoine Mooij (2015). In de greep van de taal — Symboliseren en betekenisgeving: Lacan en Cassirer. Amsterdam: Sjibbolet. ISBN 978 94 9111 024 5, 392 pp., € 32,50
In het boek In de greep van de taal voert Mooij twee prominente denkers over de taal op: de een de filosoof Ernst Cassirer en de ander de psychiater-psychoanalyticus Jacques Lacan. Beide auteurs hebben fundamenteel over de taal als symbolisch instrument bij uitstek nagedacht en komen daarbij geregeld tot gelijkluidende bevindingen, maar er zijn ook verschillen. Cassirer leunt zwaar op het verlichtingsdenken van Immanuel Kant en wijst in het verlengde daarvan op het primaat van het symbool zowel in het dagelijks leven als in de wetenschappen. Bij Lacan, die vertrekt vanuit het saussuriaanse structuralisme, komt betekenis ‹bovendrijven› in de materialiteit van de verschillen tussen de woorden. Beiden zijn het erover eens dat de mens in zijn relatie tot de werkelijkheid aangewezen is op een systeem van symbolen en dat er een kloof bestaat tussen het symbool en de werkelijkheid, een cesuur, een onmogelijkheid, zoals wij dat ook kunnen lezen bij Michel Foucault in De woorden en de dingen (Foucault 1966).
In de greep van de taal bestaat uit vier delen. Een inleidende antropologie waarin de condition humaine en de hermeneutiek worden geschetst in relatie tot de psychopathologie en het strafrecht. Deze inleiding is een raamwerk waarbinnen het hoofdthema, de functie van het symbolische in de menswetenschappen, wordt aangegeven.
In het tweede deel volgt een uiteenzetting van Cassirers opvattingen over het symbool, die niet zoveel verschillen van die van Lacan. Cassirer was als geleerde op vele gebieden thuis en heeft een belangrijk werk neergelegd in zijn Philosophie der symbolische Formen, dat niet de aandacht heeft gekregen die het verdient. Een en ander heeft te maken met het feit dat hij als Jood als geen ander aanvoelde dat het in nazi-Duitsland niet veilig meer voor hem was. Hij vluchtte eerst naar Engeland, later naar Zweden en belandde tenslotte in de Verenigde Staten. Daar kreeg hij enige erkenning en invloed. Het fundament van zijn denken wordt door Mooij als volgt weergegeven: ‹De basisstelling ervan is dat kennis niet van doen heeft met een zelfstandig zijn dat buiten ons bestaat («substantie») en dat wij slechts zouden hoeven af te lezen, maar dat zij afhankelijk is van de kenfuncties van de mens› (p. 72). Het is een omkering van wat wij doorgaans denken, namelijk eerst de empirische gegevens van het object verzamelen en dan er betekenis aan hechten.
Dan volgt aansluitend in het derde deel een samenvatting van de opvattingen van Lacan over de functie van de taal in relatie tot het subject, met een accent op de ‹late› Lacan waarin de verhouding tot het Reële op de voorgrond staat. In dit derde deel worden Cassirer en Lacan naast elkaar gezet om overeenkomsten en verschillen in hun beider denken te belichten. Cultuur is cesuur, daar zijn zowel Cassirer als Lacan het over eens, maar juist in deze cesuur schuilt ook het verschil tussen beiden. ‹Cesuur› verwijst hier naar de kloof die er bestaat tussen woord en ding, tussen symbool en ding. Mooij suggereert dat er bij Cassirer sprake is van een hermetische cesuur, alles of niets, en bij Lacan zou er nog sprake zijn van een verbod dat overtreden zou kunnen worden in de richting van de jouissance, die bij een al te rigoureuze omarming tot destructie en de dood kan leiden. In navolging van Freud wordt dit door Lacan in verband gebracht met de doodsdrift. In deze passage over het verschil tussen Cassirer en Lacan is mij niet goed duidelijk geworden wat daar precies mee bedoeld wordt.
Het vierde deel bevat een samenstel van bespiegelingen over de voorafgaande hoofdstukken. Deze bespiegelingen worden geplaatst in een kritiek op het hedendaags naturalisme (‹Wij zijn ons brein› en ‹De vrije wil bestaat niet›) dat de menswetenschappen domineert. Het is juist tegen deze gelijkstelling tussen woord en ding (‹mens = brein›) die in het naturalisme zo sterk naar voren komt, waartegen de filosofie van Cassirer zich verzet. Mooij vraagt zich af of een ‹idealistische› filosofie als die van Cassirer en Lacan wel van deze tijd is, waarin de wetenschap zich steeds meer toelegt op empirische feiten en zelfs de wetenschapsfilosofie zich lijkt af te keren van een meer reflexieve filosofie door zich te beperken tot historische en technische vraagstukken. Zowel Lacan als Cassirer heeft zich beziggehouden met een theorie over functie en effect van het symbool en baseert zich voor een deel althans ook op empirisch materiaal dat wellicht achterhaald is. Dat neemt niet weg dat het hedendaags naturalisme in zijn omgang met de natuur voor een deel althans aangewezen is op de bemiddeling van het symbolische, datgene wat de naturalisten geneigd zijn te verdringen.
Komen wij tot een beoordeling van In de greep van de taal, dan is dit een waardig boek om gelezen te worden. Goed en begrijpelijk geschreven voor een publiek dat geïnteresseerd is in de funderende epistemologie van de menswetenschappen tegen de achtergrond van een oprukkend naturalisme. Voor mij persoonlijk was de vergelijking van het denken van Lacan met dat van Cassirer zeer verhelderend. Voor practici-psychoanalytici is dit boek een zeer toegankelijke aanvulling op hun dagelijkse arbeid. Niet voor niets heeft Mooij hiermee de Van Helsdingenprijs 2016 gewonnen.
Literatuur
- Foucault, M. (1966). De woorden en de dingen. Amsterdam: Boom, 2005.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden