Althusser en de toerekeningsvatbaarheid
Samenvatting
In zijn stuk over Althusser stelt Geldhof dat deze ontoerekeningsvatbaar is verklaard en daarmee ook monddood zou zijn gemaakt: dat is de klacht van Althusser die Geldhof overneemt en tot punt van kritiek maakt op de praktijk van de ontoerekeningsvatbaarheid.
Reactie op
A. Geldhof, ‹Halte tu serres trop!› (2012-1, 29-39)
De notie van ontoerekeningsvatbaarheid ligt al geruime tijd onder vuur. Het is een oude regeling en de meeste strafrechtsstelsels kennen een vorm ‹insanity defense›. De achtergrond daarvan is dat het niet redelijk is iemand die verstoken is van elk vermogen tot inzicht, te straffen. In sommige rechtsstelsels wordt het criterium ruim uitgelegd — zoals in België (Cosyns en Casselman 1995). Daar kunnen niet alleen psychotische beelden (art. 71) maar ook ernstige geestesstoornissen (c.q. persoonlijkheidstoornissen) — en zwakzinnigheid — tot ontoerekeningsvatbaarheid leiden (art. 1 Wet op de internering). In Nederland wordt het criterium echter zeer strikt gehanteerd. Het is alleen van toepassing bij psychotici die een delict onder volledige bepaling van de psychose (naar vorm en inhoud) hebben begaan.
De regeling werd tot voor kort meestal gezien als een ijkpunt voor de humaniteit van het strafrecht in kwestie. De notie met de daarop gestoelde praktijk wordt thans bekritiseerd vanuit het veiligheidsdiscours — gevaarlijke mensen ontlopen zo hun straf. En zij wordt bekritiseerd vanuit het thans heersende deterministische mensbeeld — mensen zijn helemaal niet toerekeningvatbaar, het is een illusie te denken dat zij dat zijn: zij kunnen bijgevolg ook niet óntoerekeningsvatbaar zijn. Geldhof voegt een derde argument daaraan toe, op geleide van Althusser (1993). Iemand ontoerekeningsvatbaar verklaren, zou erop neerkomen hem ‹monddood› te maken.
Dat is een vergissing. Iemand die ontoerekeningsvatbaar wordt verklaard, wordt helemaal niet monddood gemaakt. De verschillende rechtsstelsels variëren uiteraard sterk, maar de basisgedachte — die in ieder geval in Nederland en ook in België zo gevolgd wordt — is de volgende (Mooij 2004). Eerst wordt vervolging ingesteld, dan wordt vastgesteld of het betreffende feit heeft plaatsgevonden, ‹of de verdachte het gedaan heeft›. Daarmee is de kern van de strafrechtelijke aansprakelijkheid vastgesteld (‹de daadschuld›) en vervolgens kan — afhankelijk van het toegepaste criterium — afgezien worden van het opleggen van straf; dan wordt ook afgezien van verdere rechtsvervolging. Meestal wordt daarbij wel een gedragsmaatregel opgelegd (terbeschikkingstelling, internering). De verdachte heeft in ieder geval alle gelegenheid tijdens het proces te zeggen wat hij ervan vindt en kan ook zijn eigen visie geven. Bovendien verdwijnt de strafrechtelijke verantwoordelijkheid niet — die is juist daaraan voorafgaand vastgesteld. De verdachte wordt ook niet vrijgesproken, er wordt alleen geen straf opgelegd. Evenmin verdwijnt met het afzien van straf de morele verantwoordelijkheid. Strafrechtelijke en morele verantwoordelijkheid zijn twee verschillende zaken: de rechtsorde creëert, als compartiment van de symbolische orde, zijn eigen wereld, met eigen feiten en specifieke verantwoordelijkheden. De formele waarheid van het recht is niet de materiële waarheid van de leefwereld (om het kort te zeggen). Vanuit een lacaniaans perspectief is het voorkomen van dit type van discrepanties uiteraard vanzelfsprekend.
Er is nog een geheel andere regeling, die los van die van de toerekeningsvatbaarheid staat en die bepaalt dat, als een verdachte psychisch in het geheel niet in staat is het proces te volgen, opschorting daarvan plaatsvindt: ‹incompetent to stand trial›, ‹not fit for trial›. De verdachte wordt dan psychiatrisch opgenomen totdat het proces een aanvang neemt, maar ook kan het voorkomen dat het nooit tot een proces komt: ontslag van rechtsvervolging. Dat is een regeling die in de Verenigde Staten, en ook in Frankrijk en België, op meer of minder grote schaal wordt toegepast (Koenraadt & Bal 2004). In Nederland bestaat die regeling ook, maar wordt amper toegepast (één keer in de vijftig jaar): de vereisten zijn hier zeer hoog, er wordt een zeer strikte uitleg aan gegeven (Mooij 2004, p. 149). De regeling heeft dan ook evidente bezwaren — zij leidt tot uitholling van de rechtpositie van de verdachte (de internering vindt niet plaats op grond van een openbaar rechterlijk bevel) en zij leidt tot psychiatrisering van het recht (vergelijk de dissenten in de toenmalige Sovjetunie die ook zonder vorm van proces in de psychiatrie verdwenen). Zij heeft ook zeker voordelen want zij biedt, zeker bij bekende mensen, wel een soort bescherming van hun privacy, juist omdat van openbare behandeling wordt afgezien. De vernedering van een publieke behandeling van de zaak wordt hun bespaard. Het is eigenlijk een ‹coulanceregeling›. Om die reden wordt door bekende personen en hun advocaten, zeker in de Verenigde Staten maar ook in Frankrijk, nogal eens een beroep op die regeling gedaan.
Althusser is geïnterneerd geweest onder déze regeling (Althusser 1993, p. 19; 261; Deal & Beal 2004, p. 21; zie ook via Google: ‹Althusser› + ‹incompetent to stand trial›) — en de dan spelende vraag is primair of hij een proces psychisch aankan. Dat is een andere vraag dan of hij psychotisch was ten tijde van het delict dan wel of het delict psychotisch gemotiveerd is — al is het mogelijk dat die vraag in het betreffende rapport wel aan de orde komt. Goed duidelijk wordt dat niet uit het boek van Althusser. Dat het een psychotisch gemotiveerd delict zou zijn is in zijn geval ook niet direct aannemelijk: de doding van zijn vrouw vindt plaats de dag (16 november) voordat hij zou worden opgenomen (17 november): dat duidt meer op borderline-thematiek. Evenmin is duidelijk hoe Althusser de regeling op het moment van de toepassing beoordeelde: met instemming of met verzet. Dat is van belang in verband met de validiteit van de klacht nadien (‹Ik ben monddood gemaakt›). Enige scepsis is wel op zijn plaats: hij wordt erg coulant en met veel discretie behandeld en dan is het wéér niet goed. Misschien heeft zijn klacht meer te maken met het feit dat zijn omgeving hem (ten dele) liet vallen, of met zijn behoefte zich te verantwoorden, of met zijn verlangen zijn zaak tot deel van zijn oeuvre te maken. Hoe dan ook, het is niet onbegrijpelijk dat hij, in de ontredderde staat waarin hij na het delict verkeerde, probeerde enige zin aan de puinhoop van zijn leven te geven.
Een verwijt in de richting van de praktijk van de ontoerekeningsvatbaarheid is echter niet op zijn plaats. Daar wordt juist wel de gewone procesgang voltrokken, de betrokkene kan zelf zijn verhaal doen, als hij dat wil, ook indien hij nog min of meer psychotisch is. Het type van argument van ‹monddood maken› is niet valide in het geval van de praktijk van ontoerekeningsvatbaarheid. Het brengt wel een argument naar voren ten nadele van de regeling ‹incompetent to stand trial›, ‹not fit for trial› (i.c. het geval van Althusser).
Het is jammer dat het interessante stuk over Althusser belast wordt met een onjuiste presentatie van de problematiek van de (on)toerekeningsvatbaarheid. Het gebeurt bovendien in nogal dramatische termen (‹de grafsteen van het zwijgen›). Daarmee wordt de toerekeningsvatbaarheid zelf op een nogal dramatiserende wijze in een verkeerd daglicht gesteld. Dat is onjuist en dat verdient deze redelijke en ook in wezen humanitaire regeling niet.
Er is nog een reden waarom men voorzichtig moet zijn met een kritiek op deze regeling. De ontoerekeningsvatbaarheid betreft een uitzondering, zij heet dan ook een ‹exceptie›. Het is niet alleen zo dat de uitzondering de regel bevestigt. Met Lacan kan men zeggen dat de exceptie de regel institueert (Lacan 2001, p. 459). Dankzij de extractie van ontoerekeningsvatbare personen wordt er een verzameling geconstitueerd van toerekeningsvatbare personen. Laat men de ontoerekeningsvatbaarheid vallen, dan implodeert het gehele betekenisveld. De exceptie van de ontoerekenbaarheid biedt, zo bezien, niet alleen een pragmatische, humanitaire oplossing voor psychisch gestoorde verdachten — hoewel dat zeker ook — maar biedt in wezen een verankering van de gedachte dat mensen, althans vanuit het perspectief van de rechtsorde, tóérekeningsvatbare personen zijn. Dat zijn zij natuurlijk niet als object van de natuurwetenschap, maar zij worden op deze manier als subjecten, als rechtssubjecten geconstitueerd. De deterministische, naturalistische tijdgeest denkt daar natuurlijk anders over. Dat is een reden te meer om voorzichtig om te gaan met de ‹exceptie› van de ontoerekeningsvatbaarheid.
Literatuur
- Althusser, L. (1993). De toekomst duurt lang, gevolgd door De feiten. Amsterdam: Prometheus.
- Cosyns, P. & Casselman, J. (1995). Gerechtelijke psychiatrie. Leuven/Apeldoorn: Garant.
- Deal, W.E. & Beal, Th.K. (2004). Theory for religious studies. New York/Londen: Routledge.
- Koenraadt, F. & Bal, P. (2004). Het psychische vermogen terecht te staan. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.
- Lacan. J. (2001). Étourdit. In Autres écrits (p. 449-496). Parijs: Seuil.
- Mooij, A.W.M. (2004). Toerekeningsvatbaarheid — Over handelingsvrijheid. Amsterdam: Boom.
- Mooij, A.W.M. (2012). De toerekeningsvatbaarheid. Hoe verder? Delikt en Delinkwent/Tijdschrift voor Strafrecht, 42, 36-53.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden