‹Echt dood is niet de bedoeling …!›
Samenvatting
Tim is een jongen van elf en drie jaar in speltherapie bij Eva. Hij komt ‹keigraag› en hij maakt op alle mogelijke manieren contact met zijn therapeut. Hij maakt haar aan het schrikken, verdooft en opereert haar, neemt haar gevangen en verhoort haar. En Eva? Zij laat zich meevoeren en ‹gebruiken› in het spel van Tim. Zij volgt hem, voert zijn instructies uit en verdraagt al zijn gevoelens, al maakt het haar soms bang. Zij helpt hem zicht op zijn binnenwereld te krijgen door te verwoorden wat zij denkt dat er in hem omgaat. Maar de kracht van deze therapie zit in het fantasiespel van Tim en de interactie die hij ‹in scène zet› met Eva. Het spel biedt Tim de mogelijkheid zijn gevaarlijke binnenwereld naar buiten te brengen en te delen met Eva. Dan is hij er niet zo alleen mee. Ondanks de agressie en de dreiging, voelt het contact tussen patiënt en therapeut op een heel basale manier ‹goed›, althans voor mij. Er is echt contact, beiden zijn authentiek, eerlijk en nemen elkaar serieus. Naast agressie zien we liefde, warmte en wederzijdse zorg voor elkaar. En het allerbelangrijkste: Tim kan zich uiten, hij kan spelen, omdat hij voelt dat hij bij Eva veilig is, wat er ook gebeurt.
Sessie 1
Opvallend is dat Tim beide sessies opent door Eva aan het schrikken te maken. Wil hij haar laten voelen hoe bang hij zelf is? Laten schrikken is ook: hier ben ik, waar ben jij? En het is: zelf de controle houden over de ontmoeting, je niet afhankelijk hoeven voelen. Tim wil Eva onderzoeken, want ‹er is van alles mis met haar›. Tim draait hier de rollen om. Hij projecteert in Eva de reden voor de therapie: er is van alles mis met hem en hij is bij Eva om er samen achter te komen wat er scheelt. Het valt me op dat Eva daarna haar vest opnieuw aandoet. Dat betekent dat er daadwerkelijk dreiging van Tim uitgaat. Eva heeft bescherming nodig. Voelt zij zich kwetsbaar, bloot?
Doktertje spelen heeft ook een seksuele connotatie. Is zij bang voor mogelijke grensoverschrijdingen? Wil zij Tim ook beschermen tegen te grote fysieke intimiteit? Dan vervolgt Tim dat Eva in haar behandeling ‹de lange weg› moet nemen. Een verwijzing naar zijn therapie, die al jaren duurt? Waarom er een lange behandeling nodig is? Omdat Eva helemaal kapot is: beide benen gebroken, long die niet functioneert, te weinig bloed, een eerder ongeval. Opnieuw projecteert Tim zijn gevoel in Eva. Hij vreest dat hij helemaal kapot is van binnen en dat het een hele lange weg zal zijn om zijn kapotte innerlijk (object) te repareren. Eva moet daarop ondertekenen of zij de uitdaging aangaat. Tim vraagt vervolgens of haar handtekening haar ‹echte› is. Dat lijkt te gaan over identiteit: wie ben ik? En: wie ben jij nu echt? Zijn we nog in het spel (alsof-modus) of is dit ‹om het echie›? Vervolgens gaat Tim Eva in slaap brengen met het geweer. Ontroerend vind ik zijn toevoeging dat het geen pijn zal doen. Tim maakt ook een zacht schietgeluid. Hij probeert Eva, en daarmee zichzelf, gerust te stellen: het doet geen pijn! De hele scène van het in slaap brengen met een geweer tegen de slaap roept een wirwar van vragen en associaties op: de primal scene? Het geweer als penis? Maar ook: de dood als slaap, een dood die geen pijn doet? Het doet me denken aan de primitieve fantasieën van kinderen over de coïtus als iets gewelddadigs. Vader die moeder pijn doet met zijn penis, met geweld bij haar binnendringend. Wil Tim dat beangstigende beeld voor zichzelf verzachten? Hoe kan hij zijn eigen seksualiteit omarmen als deze zoveel gevaar/destructie met zich meebrengt?
Na de operatie wordt Eva wakker in de gevangenis. De sfeer wordt grimmiger. Eva wordt ervan beschuldigd dat ze iemand vermoord heeft. Opnieuw: de projectie van Tims eigen agressie en moordzucht in Eva, zo lijkt het. Maar even verderop in de sessie blijkt dat het vermoorde kind Tim zelf is. Het kind Tim is vermoord. Waarnaar dit verwijst? Voelt hij zich in zijn identiteit aangetast (innerlijk vermoord) door zijn ouders, door zijn groei naar de volwassenheid, door zijn innerlijke objecten? Gaat dit ook over de fysieke dood van zijn jongenslichaam? We weten het allemaal niet. Maar Eva voelt ‹pijn, bij zo veel wreedheid›. En dan komt haar tegenoverdrachtsreactie, recht uit haar hart: ‹Het was niet de bedoeling dat die dood zou gaan›.
Eva merkt aan zichzelf dat ze de agressie wil verzachten en maakt zich hierover een verwijt. Wat Tim hier van Eva vraagt is ook heel moeilijk: dat zij bereid is te erkennen dat de één de ander expres wil ombrengen. Kijk je ernaar vanuit het concept van de paranoïd-schizoïde positie van Klein, dan denk je: Tim is zelf razend van woede; hij projecteert deze woede in Eva en vervolgens wordt zij het achtervolgende object, dat erop uit is Tim om het leven te brengen: ‹Je hebt een kind vermoord … op zijn verjaardag›.
Toch vraag ik me af of Eva zich terecht het verwijt maakt dat zij de agressie niet helemaal onder ogen wil zien. Wellicht voelt zij hier juist goed aan dat Tim wil weten dat er in het spel naar hartenlust gemoord kan worden, zonder dat er echt iemand doodgaat. Ik denk dat Tim zo bang is voor zijn agressie, omdat hij bang is zijn objecten hiermee onherstelbaar te beschadigen. Dat is ook de vroegste onbewuste fantasie van de baby, die moeder gulzig wil vernietigen en dan tegelijk letterlijk ‹als de dood› moet zijn dat moeder zijn gulzigheid niet zal overleven. Zoals Susan Isaacs (1948) opmerkt: ‹His phantasy is that his mother has been destroyed by his own hate or greed and (is) altogether lost›.
Tim zegt dan dat zijn dood wel degelijk de bedoeling was. De spanning stijgt daarop zo, dat hij niet meer uit zijn woorden kan komen. Die gedachte is natuurlijk onverdraaglijk. Het verhoor gaat verder. Dan moet er een punt worden gezet, want ‹dat moet zo in het echt›. Hij is geen kleine jongen meer, dit is geen spel, dit gaat op leven en dood.
En dan komt het Superego de spelkamer binnen: Eva moet gestraft worden voor de moord. Als zij wordt vrijgelaten en zegt dat ‹het wel heel erg is dat we niets meer voor Tim kunnen doen›, komt Tim met het geruststellende antwoord dat Tim niet echt dood is. Echt doodmaken was dus niet de bedoeling! Je zou ook kunnen zeggen dat Tim Eva hier bedankt voor het verdragen van zijn agressieve fantasie en voor een betekenisvol uur. Hij is weliswaar beschadigd, maar niet dood. Er is hoop! Tim bedankt Eva ook met een handdruk, waarbij hij haar recht in de ogen kijkt. Het uur is voorbij, Tim wordt ‹vrijgelaten› uit de sessie, terwijl Eva door hem wordt vrijgelaten. Twee vrije mensen, die levend uit het gevaarlijke uur tevoorschijn komen.
Sessie 2
Weer opent Tim het contact door Eva te laten schrikken. Dan herinnert Eva hem aan een naderende vakantieonderbreking. Tim springt meteen over naar zijn computerspel en maakt Eva tot bondgenoot in iets wat voor zijn ouders geheim is. Hij lijkt de band met haar juist te willen verstevigen op het moment dat die door de aangekondigde vakantie onder druk lijkt te staan. Dan projecteert hij opnieuw zijn zelfgevoel: ‹Stompie … stomme Eva … loser … loser› in de therapeut.
Ik denk niet dat hij haar hier opzettelijk wil pesten of plagen, maar dat het krenkend voor hem is dat hij haar zo nodig heeft. Maakt dat hem tot een loser? Op de duiding van Eva dat het veel erger is als mensen je ‹in het echt› laten schrikken, zegt Tim dat hij ‹kei-veel bang is›. Er volgt opnieuw een scène waarin Eva erg ziek is en een ‹irritatiepil› moet nemen. Ik denk dat Tims reactie aan de ene kant bevestigt dat Eva zijn diepe angst goed aanvoelt en dat haar duiding hem helpt. Aan de andere kant vraag ik me af of wat Eva hier zegt wel helemaal aansluit bij Tims innerlijke realiteit.
Je kunt daar in meerdere lagen over nadenken. Naast het verschil tussen realiteit en spel, waar Eva naar verwijst, is er ook nog de ‹echtheidswaarde› van de onbewuste fantasie. Die fantasie kan in de beleving heel ‹echt› en ‹waar› zijn. Rachel Blass (2017) schrijft: ‹phantasies are not imaginary ideas or representations as opposed to realistic ones. They are, rather, the very prism through which reality can be seen and shape the reality we see and live›. En: ‹What finds expression in the transference are not repetitions of actual past object relations […] they are rather phantasied relations. The transference is a lived expression of phantasy […] of his unconscious stories which shape how he thinks, feels and acts›.
Met andere woorden: Tim heeft agressieve fantasieën die zijn objecten en daarmee ook zijn innerlijke objecten (!) kapot maken in zijn ‹mind›. En dus ook: als Tim zijn innerlijke achtervolgende object in de therapeut projecteert, dan stopt hij daarmee een deel van zijn mind in Eva. Dat is niet alsof (pretend mode), maar dat is Tims innerlijke realiteit: een mind in pieces die in Eva wordt geprojecteerd. De vraag is dan niet zozeer: wie is Eva in de overdracht, maar: welk deel van de mind van Tim is Eva in de overdracht? Als Tim Eva aan het schrikken maakt, is het zijn ‹kei-veel-bang›(e) mind die hij in haar projecteert, omdat hij zo veel angst niet in zichzelf kan verdragen.
En als hij Eva minachtend ‹Stompie … loser› noemt, projecteert hij het geminachte deel van zichzelf in haar. Zo bezien is het spel waarin hij Eva steeds laat schrikken, niet ‹maar een spel› (dus: fantasie ten opzichte van realiteit), maar een innerlijke realiteit voor Tim (dat zijn objecten kapot zijn in zijn mind en dat hem dat enorm angstig maakt). Een innerlijke realiteit die hij in het spel, als in een droom, onbewust in scène zet. Ik zie het vervolg van de sessie, waarin Tim de dokter is voor een gevaarlijke zieke Eva, dan ook als een herhaalde poging van Tim om begrepen te krijgen hoe kapot en ziek hij zich van binnen voelt en hoe angstig en wanhopig dat hem maakt.
Eva verwoordt aan het einde Tims angst dat zij zelf dood zou gaan, dat er iets met haar is. Dat is raak, zo blijkt uit Tims reactie, want hij kan nu verwoorden ‹dat de wereld kapotgaat als zij doodgaat› en dat Eva vooral niet dood mag gaan. Maar wellicht is deze duiding nog onvolledig?
Winnicott (1968) schrijft: ‹The subject says to the object: ‹‹I destroyed you›› and the object is there to receive the communication. From now on the subject says: ‹‹Hullo object! I destroyed you! I love you. You have value for me because of your survival of my destruction of you. While I am loving you I am all the time destroying you in (unconscious) fantasy›››.
Met deze gedachte in het achterhoofd en kijkend vanuit de veilige afstand van de studeerkamer zou je aan het einde van de sessie, als Tim opmerkt dat de planten misschien wel stukgaan van de antiviruskamer, misschien iets kunnen benoemen van zijn diepe angst: dat het zijn eigen woede is die zijn therapeut, of zijn ouders, of zijn binnenwereld, of de planten op het bureau, kapot zou kunnen maken. Dat het echt verschrikkelijk voor hem zou zijn als niemand tegen zijn boosheid bestand zou zijn. Hij is soms zo woedend dat hij iedereen zou willen vermoorden. Maar dat er daarbij echt doden vallen, dat is natuurlijk niet de bedoeling!
Literatuur
- Isaacs, S. (1948). The nature and function of phantasy. International Journal of Psychoanalysis, 29, 73-97.
- Blass, R. (2017). Reflections on Klein's radical notion of phantasy and its implications for analytic practice. International Journal of Psychoanalysis, 98, 841-859.
- Winnicott, D.W. (1968). On ‹The use of an Object›. In D.W. Winnicott, Psycho-Analytic Explorations (pp. 217-246). London: Karnac Books.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden