Dwingende wanhoop
Samenvatting
Vooral één zin in het boeiende en moedige artikel van Conny Van de Repe (2018a), een uitspraak van Nora in de vijftiende sessie over haar verhouding tot haar vroegere vriend, intrigeert en verwart me, namelijk waar ze zegt: ‹Ik voelde me sterk seksueel onder druk gezet vanwege zijn afwachtende houding› (p. 243). Pas in een tweede moment, zo lezen we, gaat hij Nora seksueel dwingend te lijf, nadat zíj het initiatief heeft genomen (ibid.). Maar eerst is er dus de afwachtende houding. En puur afwachten, denk ik zo, gaat niet samen met en is zelfs het tegendeel van druk uitoefenen. Van waar komt dan de druk die Nora niettemin ervaart? Die vraag vormt de aanzet tot deze korte beschouwing.
Beschouwing bij
Conny Van de Repe (2018). De onverdraaglijke blik: Twee sessies van een psychoanalytische psychotherapie. De therapeut aan het werk. Tijdschrift voor Psychoanalyse en haar toepassingen, 24, 240-243.
De uitspraak is interessant omdat zij de verwarring die het hele artikel oproept, samenbalt, de verwarring die het onderwerp uitmaakt van het artikel als zodanig. Wie dwingt wie? Wie staart wie aan? Wie neemt nu eigenlijk het initiatief en wie volgt? Wie begeert wie? Kortom de verwarring tussen de posities van doer en done to waar Nicolai (2018) in haar commentaar naar verwijst. De kracht van Van de Repe's artikel is dat het erin slaagt de lezer met dezelfde verwarring op te zadelen als die de patiënte op de therapeute overbrengt. In het verlengde hiervan lokt het artikel bovendien een vergelijkbare dynamiek uit tussen tijdschrift en lezerspubliek. De redactie neemt het initiatief om een afwachtende lezer zoals ik, die daarbij geen enkele druk heeft uitgeoefend, tot actie te doen overgaan en naar zijn pen te grijpen. Wie schrijft, wie leest? De argeloze lezer wordt (ook) schrijver en de schrijver wordt (ook) lezer, de posities zijn inwisselbaar. In dit geval — laten we daarvan uitgaan — is dit een vruchtbare dynamiek van wederzijdse inspiratie (alfafunctie) van blikken die elkaar en het tijdschrift vullen, waarbij de redactie fungeert als derde (en waarbij ik overigens niet het gevoel had dat weigeren geen optie was). Een leeg tijdschrift is moeilijk te lezen. Daartegenover staat de tragiek van de lege blik van de ander in het leven van Nora, die wanhopig smeekt om gelezen te worden.
Dit brengt me bij een bekende passage van Winnicott — een passage die ook een commentaar is op Lacans stade du miroir — over de spiegeldynamiek tussen moeder en baby, deze vroegkinderlijke retoriek die de mal vormt van de latere erotiek. ‹What does de baby see when he or she looks at the mother's face? I am suggesting that, ordinarily, what the baby sees is himself or herself. In other words the mother is looking at the baby and what she looks like is related to what she sees there›. Maar het gaat niet altijd zo. ‹Many babies, however, do have a long experience of not getting back what they are giving. They look and they do not see themselves›. Als deze spiegeling onvoldoende plaatsvindt, brengt dit ‹a threat of chaos, and the baby will organize withdrawal› (Winnicott 1967, pp. 131-132).
Deze dreigende toestand van verwarring en zich in zichzelf terugtrekken zien we bij Nora. Ze zoekt wanhopig — en wat is dwingender dan wanhoop? — naar de spiegelende blik van de ander, de blik die nodig is om te kunnen bestaan als subject. Is de ondraaglijke blik niet juist de blik die haar niét ziet? Niet de afgewende blik, maar de gefixeerde en toch niets ziende blik. In plaats van dat de blik van de ander de nood van de verbrokkelende baby containt, in-blikt en terug-blikt en daardoor draaglijk maakt, wordt hij slechts uit-gelachen en onbewerkt, vernietigend teruggekaatst. Nora wordt op zichzelf teruggeworpen. In de onvruchtbare en daardoor zich eindeloos herhalende projectieve identificatiepogingen wordt haar nood aan erkenning alsmaar groter én verwerpelijker.
Het is dan ook niet te verbazen dat ze zich steeds minder in de ander kan verplaatsen (waar projectieve identificatie onder meer op gericht is), zoals Van de Repe (2018b) opmerkt, want daar, in die ander, ontmoet ze slechts het verwerpelijke karakter van haar eigen nood en opgefokt verlangen. Er ontwikkelt zich een (geseksualiseerde) wildgroei van haar niet erkende verlangen, dat monsterlijke proporties aanneemt die ze alsnog probeert af te splitsen in de ander, die daardoor alsmaar dwingender allures krijgt. Door excessieve projectieve identificatie wordt de ander een onbewogen, gigantisch fascinerend object (Thys 2017) dat haar leegzuigt en doet verschrompelen en waarvan ze moeilijk loskomt. Dergelijke fascinatie zien we wel meer bij patiënten die in de vroege kindertijd op traumatiserende wijze verwaarloosd werden. Hier speelt de door Vandermeeren (2018) in zijn reactie genoemde onbewuste claim die patiënte op de — zich daartoe lenende — ander legt, want het is dáár dat een mogelijk herstel van haar ontzegde bestaansrecht te zoeken is. Deze uitzichtloze escalatie maakt de projecties steeds dwingender, ze gaan het uiteindelijk — in machteloze woede — uitschreeuwen: ‹Zie mij!›, ‹Doe mij bestaan!›, ‹Begeer mij!›, ‹Reanimeer mij!›. Nora kan er zelf niet meer onderuit, ze voelt zich van binnenuit gedwongen te dwingen, hoe afwachtend de ander ook is, of misschien vooral áls hij afwachtend (onverschillig) is. Dit alles resulteert in een dubbele tragiek, waarin ze ook slachtoffer is van haar éigen dwang, die een verslavend karakter krijgt.
In het begin van de beschreven sessies lukt het Nora uit de door Winnicott genoemde withdrawal-modus te stappen, de teruggekaatste dwang te vertolken en aan de therapeute op te dringen. De therapeute ervaart aan den lijve hoe moeilijk het is onder dergelijke dwang ongedwongen te blijven, zeker als je tot laatste hoop bent gepromoveerd. In de voorgaande sessies was de therapeute naar eigen zeggen geneigd zich behoedzaam, afwachtend op te stellen. In het begin van de veertiende sessie laat Nora in haar ferme houding als het ware aan de therapeute zien dat ze niet zo voorzichtig non-responsief hoeft te zijn. Vanaf die sessie gooit de therapeute het over een andere boeg en gaat ze Nora actief steunen wat betreft het onder druk gezet worden (een ‹stille dwang›) door haar vriend. Ook daar gaat Nora echter niet in mee, ze herhaalt en benadrukt: ‹Ik was vaak degene die het initiatief nam› (p. 241). Dit lijkt me een cruciaal moment: patiënte neemt — zo komt het me voor — geen genoegen met een eenzijdige erkenning van haar slachtofferschap, maar wil ook haar éigen drukuitoefening erkend zien.
Ook déze — niet veroordelende — erkenning kan, hoe confronterend ook, erg steunend zijn en vormt volgens mij een belangrijk deel in het containingsproces. Voor zover de erkenning ervan inderdaad niet culpabiliserend is, krijgt de eigen dwingende nood bestaansrecht, maar wordt hij ontdaan van zijn verwerpelijke karakter. Vanaf dan lukt het de therapeute de steriele keten van uithollende projecties te doorbreken. Ze neemt niet langer een te afwachtende houding aan (zoals Nora's vriend in het eerste, afwachtende moment), noch verzeilt ze in een te dwingend tegemoetkomen aan Nora's nood (zoals Nora's vriend in het tweede, dwingende moment). Ze laat zich tot geen van beide uitersten meer verleiden. Haar nu gebalanceerd ondersteunende opstelling brengt een uitwisseling in beweging waarin de zelfaspecten van Nora niet langer geëvacueerd maar gerecycleerd worden. Zo kan haar oorspronkelijke verlangen — in plaats van te hypertrofiëren tot verwerpelijke en onhanteerbare dwingende proporties — weer tot een hanteerbaar subjectiverend verlangen teruggebracht worden.
Dat komt tussen de twee zittingen mooi tot uiting in de droom, waarmee de therapeute zich — op een onbewaakt moment — om zo te zeggen ‹herpakt›. De droom biedt een draaglijke container waarin een verzachtende initiatie tot intimiteit het van de harde machtsstrijd overneemt. Met de droom nemen beide als het ware simultaan het initiatief: in de droom neemt patiënte het initiatief, de droom zelf is een initiatief van de droomster, en omgekeerd: de patiënte doet de therapeute dromen, de therapeute laat de patiënte in de droom het initiatief nemen. De schaamte die erbij komt kijken zie ik als de nawerking van het verwerpelijke karakter dat haar verlangen op den duur had aangenomen (of je nu doer bent of done to, de gedroomde scène is not done), maar is tegelijk ook op te vatten als een aanzet tot symbolisering: zowel de andere patiënte als de collega-therapeut die in de droom getuige zijn van het gebeuren, vervullen — voor beide posities — de rol van pacificerende derde, waardoor de voorheen in een uitzichtloze dubbele herhalingsdwang gevangen impasse openbreekt en een plaats krijgt in het triangulaire intersubjectieve veld.
Met de droom wordt de schaamte om zo te zeggen gedeeld, Nora staat er niet meer alleen voor. We kunnen hier het onderscheid maken tussen ‹destructieve schaamte› en ‹constructieve schaamte›, schaamte die mentale verruiming afremt dan wel stimuleert. De verademing waarmee de gedroomde uitbreiding van de mentale ruimte bij de therapeute gepaard gaat, zal de confrontatie met en de doorwerking van de onderliggende innerlijke conflicten bij Nora wellicht faciliteren. In het vervolg van het analytisch proces kan de dwingende wanhoop geleidelijk plaatsmaken voor ongedwongen hoop.
Literatuur
- Nicolai, N. (2018). In de wieg gelegd om te reguleren: Gevangen in de blik. Tijdschrift voor Psychoanalyse en haar toepassingen, 24, 244-245.
- Thys, M. (2017). On fascination and fear of annihilation. International Journal of Psychoanalysis, 98, 633-655.
- Van de Repe, C. (2018a). De onverdraaglijke blik: Twee sessies van een psychoanalytische psychotherapie. Tijdschrift voor Psychoanalyse en haar toepassingen, 24, 240-243.
- Van de Repe, C. (2018b). Repliek op de commentaren van Nelleke Nicolai en Ronny Vandermeeren. Tijdschrift voor Psychoanalyse en haar toepassingen, 24, 249-251.
- Vandermeeren, R. (2018). De rijkdom van het moment. Tijdschrift voor Psychoanalyse en haar toepassingen, 24, 246-248.
- Winnicott, D.W. (1967). Mirror-role of mother and family in child development. In Playing and reality (pp. 130-138). London: Penguin Books, 1986.
© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden