P.C. Kuiper, de psychiater, de analyticus en de analysant
Samenvatting
Pieter Cornelis Kuiper (1919-2002) was in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw een boegbeeld van de psychiatrie in Nederland. ‹Hij was de eerste hoogleraar psychiatrie in Nederland die niet alleen klassiek psychiater was, maar ook de psychoanalyse in het vak betrok›, memoreerde zijn promovendus en collega Andries van Dantzig. ‹Zijn assistenten, de psychiaters in opleiding, werden ook psychoanalytisch geschoold. Voor die tijd betekende dat een enorme vernieuwing› (Brandt 2002). Met toegankelijke boeken als Neurosenleer en Hoofdsom der psychiatrie maakte Kuiper studenten vertrouwd met de psychoanalyse. ‹Het menselijk gedrag wordt doorkruist door zaken waar wij zelf geen weet van hebben, dat is de eenvoudigste definitie van het onbewuste, daar hoef je niet nodeloos geleerd over te doen. Wat belangrijk is in de psychoanalyse, moet in heldere, eenvoudige taal te verwoorden zijn›, vond Kuiper (Sanders 1988). Ook Kuipers colleges in Paviljoen III van het Amsterdamse Wilhelmina Gasthuis waren niet ‹nodeloos geleerd›. Hij kon beeldend vertellen over seksualiteit, de neuroseleer en het negatieve oedipuscomplex, een van zijn favoriete onderwerpen. Voor veel studenten werd de psychiatrie door zijn verhalen een levensecht vak. Daarbij hielpen ook de indrukwekkende patiëntendemonstraties waaruit bleek hoe onmisbaar het menselijk contact voor Kuiper was. Hij luisterde begripvol naar het levensverhaal van de patiënt dat hij psychoanalytisch interpreteerde, in verband bracht met diens actuele situatie en daarbij aandacht toonde voor diens verdriet en lijden. ‹De begrijpende houding verlicht het schuldgevoel en bevrijdt iemand van zijn eenzaamheid›, staat in de Hoofdsom der psychiatrie. Bij de interpretatie leunde hij als veel analytici in die tijd op de filosofie en de literatuur. Filosofen hadden hem net als bijvoorbeeld Shakespeare en Marcel Proust inzicht in het menselijk gedrag gegeven en over hun werk vertelde hij graag tijdens zijn colleges. Kuipers leven valt samen met een deel van de geschiedenis van de psychiatrie in Nederland. Hij studeerde tijdens de Tweede Wereldoorlog bij H.C. Rümke in Utrecht en maakte kennis met de psychoanalyse en de fenomenologie, twee belangrijpe pijlers in zijn denken. In 1948 promoveerde hij bij neuroloog W.G. Sillevis Smitt op een, zoals hij vaak trots vertelde, niet door cijfers ontsierd proefschrift. In De betekenis van de functionele pathologie voor de neurologie bekritiseert hij het klassieke cartesiaanse ziektebegrip; het was het startpunt van zijn strijd tegen het medisch model, waarin vooral aandacht was voor organische factoren bij ziekten en het unieke verhaal van de patiënt uit het oog werd verloren. Kuiper raakte als assistent in de hervormde psychiatrische inrichting Zon en Schild in Amersfoort overtuigd van het belang van de psychoanalyse. Het leek daar bij de behandeling bijvoorbeeld niet om de werkelijke reden van iemands zelfmoord te gaan maar om de vraag hoe zoiets in de toekomst te voorkomen. Oplossingen werden gezocht in praktische zaken als deuren goed sluiten en de verpleging manen beter op te letten. Juist de psychoanalyse zou, zo meende Kuiper, psychiaters in staat stellen te begrijpen waarom patiënten zich suïcideren en welk verborgen conflict uit de jeugdjaren daaraan ten grondslag lag. Na een leeranalyse bij H.G. van der Waals begin jaren vijftig volgde hij zijn opleiding bij de Nederlandse Vereniging voor Psychoanalyse; in 1957 werd hij als lid toegelaten en hij speelde onder andere als leeranalyticus een belangrijke rol. Als ‹psychoanalytisch georiënteerde› werkte Kuiper vervolgens in Groningen bij professor. G. Kraus. Die stuurde hem naar Warlington Park in Engeland waar veel medewerkers psychoanalytisch geschoold waren, wat indruk op hem maakte. Hij nam zich voor, zo staat in zijn dagboek, ‹het neuroseprobleem› op te lossen: ‹Het moet mogelijk zijn de psychoanalytische inzichten voor meer patiënten ten nutte maken dan tot nu toe het geval was. We dienen overigens nooit te vergeten dat een neurose een zeer ernstig en nauwelijks behandelbare ziekte kan zijn›. Daarna werkte hij bij de Menninger Foundation in Amerika en raakte hij onder invloed van Duitse psychiaters als Alexander Mitscherlich. De benoeming in 1961 tot hoogleraar in Amsterdam was het hoogtepunt in zijn carrière. De rol van Kuiper als psychiater verbleekte begin jaren tachtig. Dat had te maken met de tanende belangstelling voor de psychoanalyse en de opkomst van de biologische psychiatrie, maar ook met zijn opvattingen die schuurden met de tijdgeest. In de duiding van bijvoorbeeld homoseksualiteit bleef hij hangen in zijn opvattingen inzake het negatieve oedipuscomplex en hij schaarde haar in zijn Neurosenleer onder de neurosen. Daarover ging Kuiper in het COC-gebouw in Amsterdam het debat aan met de gay community en verklaarde het verkeerd gezien te hebben en zijn woorden hierover te zullen schrappen. Dat leidde tot zijn Nieuwe neurosenleer. Snel daarna raakte Kuiper in een psychotische depressie, waarover hij schreef in Ver heen. Hij schetst daarin de achtergronden van zijn ziekte — hij wees op een orthodox-christelijke opvoeding en de rol van zijn moeder daarin — en hoe hij door het gebruik van door hem eerder afgeraden MAO-remmers en schilderen weer op de been was gekomen. Niet eerder had een patiënt, die bovendien psychiater was, zo open over zijn ziekte geschreven. ‹Een depressie is zo'n godvergeten gruwel, je bent zo reddeloos verlaten en eenzaam ... ik wil dat dit boek mensen troost biedt›, vertelde hij over zijn beweegreden om het te publiceren (Wagenaar 1989). Uit Kuipers dagboeken blijkt dat hij zijn leven lang worstelde met depressies en hulp bij collega-psychoanalytici in Groningen en Amsterdam zocht. Zij hoorden over zijn werkelijk verborgen conflicten, die voor de lezers van Ver heen geheim bleven en ook zijn alom bekende voorkeur voor mannelijke assistenten kan verklaren. Een biografie van Kuiper, die ik 2021 hoop te publiceren, is niet alleen een geschiedenis van de psychiatrie in Nederland door de ogen van een hoofdrolspeler. Zij is ook het verhaal van een analysant die ondanks zijn behandeling met medicijnen bleef geloven in het belang van de psychoanalyse.
Onbeperkt toegang tot het online archief?
Wilt u dit artikel en alle andere artikelen in het archief onbeperkt kunnen lezen?
Log in of neem een abonnement.
© 2009-2024 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x
De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912.
Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.
Nieuwsbrief Boom Psychologie
Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.
Aanmelden