MENU
  • Home
  • Actueel
    • Nieuws
    • Agenda
  • Inhoud
    • Laatste nummer
    • Archief
    • Rubrieken
    • Redactioneel
    • Artikel
    • Boekessay
    • Naast de bank
    • Scènes
    • Histories
    • Verslagen
    • Boeken
  • Auteurs
    • Overzicht auteurs
    • Auteursrichtlijnen
    • Artikel indienen
    • Gebruik van artikelen
  • Abonnementen
    • Abonnement aanvragen
    • Proefabonnement
    • Voorwaarden en wijzigingen
  • Over TvPa
    • Redactie
    • Adverteren
    • Open Access
    • Links
    • Contact
  • Reacties
    • Van lezers
Inloggen
Inhoud
Inhoudsopgave jaargang 26 (2020) / nummer 4
PDF  

Fifty shades of gender?

Liefde en seksualiteit in onze fluïde samenleving
Trui Missinne
11 december 2025

Nederlands English

Samenvatting

In het Klara-radioprogramma De Castraten1 duikt Daan Esch in de memoires van Casanova. We schrijven 1762. Nadat Casanova in het Romeinse Alberti-theater een castraat had horen zingen, was hij compleet van zijn sokken geblazen. ‹In zijn korset had hij de taille van een nimf en zijn lippen en borsten waren wonderlijk genoeg in vorm en schoonheid aan die van een vrouw gelijk. Uit nieuwsgierigheid werd ik tot die borst aangetrokken en een onuitsprekelijke charme overweldigde me zodat ik hals over kop op hem verliefd werd›, zo lezen we in zijn dagboeknotities. Uit de mond van een vrouwenminnaar als Casanova klinkt de bekoorlijkheid van castraten die uiteindelijk mannen waren wel heel vreemd. Maar het illustreert, aldus Esch, de verwarrende aantrekkingskracht die androgynen in die tijd op beide geslachten uitoefenden. Alsof het bovenaardse wezens waren die zich buiten de wereld en de tijd hadden gezet door zich geslachtsloos te maken. Over het lijden en de diepe eenzaamheid verborgen achter alle glitter, achter de hysterie en de hype van de castratenverering werd evenwel, afgezien van een zeldzame getuigenis over een schrijnende identiteitscrisis, met geen woord gerept. Over het doorprikken van deze romantische mythe rond castraten gaat het boeiende programma van Esch.

Summary

Fifty shades of gender? — Love and sexuality in our fluid society

The gender and non-binary issues in many of our current patients seem to reflect a constantly changing social and cultural discourse. Have the fundamental rules of life changed? Are we psychoanalysts trapped in a normative, binary thinking and are our theories alienated from the current clinic? Are we in urgent need of new psychoanalytic concepts? The author examines these questions from her own clinical experience and also inspired by the work of Joyce McDougall. Hereby she tries to (re)think the concept of psychic bisexuality.

Keywords

creativity deconstruction fluid society gender Joyce McDougall infantile sexual theories neosexualities psychic bisexuality queer

Keywords

creativity deconstruction fluid society gender Joyce McDougall infantile sexual theories neosexualities psychic bisexuality queer

Een fragment uit een groepspsychotherapie

2019. Micha, bevreemdende jongeman met niet te loochenen borstvorming, gekleed in rok en mannenschoenen, een stem zo diep als een grafkelder, laat zich in de groep ‹non-binair› noemen. Micha weigert de naam Bart die hij bij de geboorte van zijn vader kreeg, te dragen. Op de groepsleden lijkt hij een fascinerende aantrekkingskracht uit te oefenen. Een groepslid vraagt aan Micha, wijzend op zijn onderbuik: ‹Moet dat ding er ook nog af?› Waarop Micha met fierheid, en blij met alle aandacht die hem eindelijk te beurt valt, repliceert: ‹Nee!! Mijn penis compenseert mijn borsten. Ik ben man noch vrouw!› Enkele ‹onschuldige› groepsleden zitten met rode oortjes, gebiologeerd te luisteren.

Een paar weken later komt een nieuw mannelijk lid, Fredje, de groep vervoegen. Nu eens verschijnt hij excentriek met torenhoge hakken, skinny jeans en paars gekleurde extensionnagels, dan weer — in resonantie met zijn wisselende gemoedsgesteldheid — ‹casual› met sneakers, short en doodgewoon T-shirt, een andere keer timide, met rood, krullend haar en lange wimpers, of platinablond in lange chique jurk. Wanneer een meisje eindelijk durft te spreken over de herhaaldelijk seksueel traumatische ervaringen met jongens in haar tienerjaren en verzucht: ‹Pfff, ik was toch liever een man geweest›, antwoordt Fredje in alle ernst: ‹Dat kan nog hé! Alles is mogelijk!›

Wat te denken van deze groepsinteractie? Weerspiegelt dit klinisch vignet een onmiskenbaar veranderend cultureel en maatschappelijk discours? Illustreert het een zoveelste verontrustende manifestatie van wat Zygmunt Bauman (2018) onze ‹vloeibare tijden› noemt, waarin de referentie aan het paar man-vrouw lijkt op te lossen? Of getuigt het eerder van een toe te juichen ultieme vrijheid waarbij oude beperkende binaire ketens afgegooid worden? Is heteroseksualiteit, is identiteit een collectieve illusie? Zijn de fundamentele spelregels van het leven veranderd? Zijn we in die zin dringend toe aan nieuwe psychoanalytische concepten en theorieën en heeft het oedipuscomplex als organiserend en structurerend principe afgedaan? Of dienen we onze kalmte te bewaren en verschijnt hier niet meer dan een voorbijgaande modegril? Was Green visionair toen hij, in 1973 al, sprak van ‹la fantaisie du genre neutre› als uiting van een absoluut primordiaal narcisme en toont zich hier wel degelijk een nieuwe variant van een ernstig te nemen — hysterische?, (rand)psychotische? — symptomatologie als signaal van een in het donker gebleven diep psychisch lijden? En — last but not least — heeft Joyce McDougall ons vandaag over deze kwestie nog iets te vertellen?

Een anekdote

In The Many Faces of Eros (1995), haar laatst geschreven boek dat mij (mee) inspireerde bij het schrijven van dit artikel, evoceert McDougall een geanimeerde discussie tussen haar vierjarig kleinzoontje Daniel en zijn hoogzwangere moeder (McDougall 1995, p. XIII). De anekdote illustreert vooreerst hét grote thema van haar laatste werk, met name hoe infantiele seksuele theorieën, fantasmen over de oerscène en de erin besloten psychische biseksualiteit hun rol blijven spelen in de lotgevallen van de — inherent traumatische — menselijke seksualiteit en in zijn zoektocht naar ‹oplossingen› voor dit traumatische gegeven.

Maar de beschreven scène doet zeker ook een warme, diepmenselijke vrouw/psychoanalytica vermoeden, met een groot inlevingsvermogen, een opmerkelijke intuïtie en veel fijne humor. Een vermoeden dat absoluut bevestigd wordt wanneer men zich verdiept in de vele, levendig beschreven, casussen uit dit boek. Zo heeft McDougall het bijvoorbeeld over een al te ernstige analysant die, in perioden waarin haar man op zakenreis was, gekweld werd door nachtelijke angsten belaagd te zullen worden door een inbreker. Op een gegeven moment besluit McDougall haar een grap te vertellen over een vrouw die droomt dat een knappe man met een vreemd licht in zijn ogen, haar bed benadert. De vrouw schreeuwt: ‹Wat ben je van plan met mij te doen?›, waarop de man in de droom antwoordt: ‹Ik weet niet wat er nu zal gebeuren. Het is jouw droom!!› (McDougall 1995, p. 20).

Laat ons nu even vertederd raken door McDougalls kleinkind. Daniel was over de dikke buik van zijn mama aan het wrijven en voor de honderdste keer kwam hij met de vraag hoe het baby'tje erin was geraakt. Mama legde nog maar een keer geduldig uit hoe papa een zaadje van het baby'tje in haar buik had gelegd, en ook dat Daniel nu heel gauw een broertje of een zusje zou krijgen.

Toen zijn vader die avond thuiskwam, riep Daniel heel ongeduldig: ‹Papa! Papa! Ik moet je iets heel bijzonders vragen! Wil je alsjeblief ook in mijn buik een baby'tje leggen?› Zijn vader legde uit dat een papa alleen in de buik van een mama baby'tjes legt, maar voegde er nog aan toe: ‹Als jij groot bent, zal je een vrouw ontmoeten en dan kun jij in haar buik baby'tjes leggen›. Daarop liep Daniel met vastberaden tred naar zijn mama en tikte op haar buik: ‹Mama, als je hiermee klaar bent, wil je alsjeblief je buik dan aan mij doorgeven?›

De anekdote kreeg nog een grappig staartje. Toen Joyce McDougall de volgende dag haar kleinzoon naar de kleuterklas bracht, hoorde ze hem tegen zijn vriendje zeggen: ‹Hé Jan, weet jij wat er in de buik van mijn mama zit? Een baby!› ‹Bah, heeft ze dat baby'tje opgegeten?›, vroeg zijn vriendje vol afkeer. Waarop Daniel antwoordde: ‹Nee, stommeke, papa heeft het daar gelegd!› Jan, wiens gescheiden ouders hem hadden verteld dat alleen God baby'tjes in mama's buik legt, bleef Daniels verhaal klare onzin vinden. Daniel repliceerde niettemin triomfantelijk: ‹Wel, in elk geval heeft God déze baby niet in mijn mama's buik gelegd!›

De ontdekking van het gescheiden zijn, de ontdekking van de ander die buiten onze macht en controle leeft, de ontdekking van het geslachts- en generatieverschil, van het ouder worden en van de onafwendbare dood vormt een niet aflatende bron van angst, van psychisch lijden, van narcistische krenkingen, van afweer, maar ook van potentiële groei. Deze pijnlijke confrontaties creëren onvermijdelijke, universeel menselijke trauma's doorheen het leven van elke baby, van elk kind, van elke volwassene. Dat leren we iedere dag uit de verhalen en nachtelijke dromen van onze kleine en grote patiënten en ook gedurende ons eigen leven dat zich langs bergen en dalen steeds verder ontvouwt tot aan ons eigen sterven. In onze geheimste fantasieën blijven we allemaal almachtig, biseksueel, eeuwig jong en onsterfelijk. We leren willens en wetens dat ons verlangen om ons één te weten met de ander in een wereld zonder verschillen, teruggaat op een oeroude illusie. En we dienen ons te verhouden tot het verschil tussen de geslachten, ons daarbij inschrijvend in de lijn der generaties. We zijn immers geen autocreaties.

In de oude Griekse tragedie wist Oedipus als enige het moeilijke, ons welbekende raadsel van de Sfinx op te lossen. Ik breng het nog even in herinnering: ‹In de morgen loopt het op vier voeten, 's middags op twee en 's avonds op drie. Wat is het?› Maar de Sfinx kwelde de inwoners van Thebe met nog een ander raadsel waarop niemand, ook Oedipus niet, het antwoord vond en dat evenzeer zwanger was van filosofische wijsheid over het menselijk bestaan: ‹Twee vaders en twee zonen zijn samen aan het wandelen. Met hoeveel mannen zijn ze?› Volgens de legende zou het juiste antwoord zijn: ‹Drie, de vader, de zoon en de kleinzoon, twee vaders en twee zonen dus›. Dit enigma verwijst uiteraard naar de opeenvolgende generaties waartussen men zijn plaats moet vinden en naar het cijfer 3. Een kind heeft altijd twee ouders, vormt er een trio mee en een man heeft een vader en een zoon. Waarom verwondert het ons niet dat Oedipus dit raadsel niet wist op te lossen (zie ook Aisenstein 2017)!?

De archaïsche en oedipale seksualiteit

Terug naar Joyce McDougall. Het traumatische karakter van de menselijke seksualiteit neemt al een aanvang wanneer de baby het universum van de borst ontmoet en er een eerste sensuele relatie mee begint. Door de onvermijdelijke frustraties en angsten stromen in een kannibalistische liefde erotische en sadistische tendensen samen. Ze zullen in het leven van de latere volwassene hun archaïsche sporen nalaten. De baby — of het nu een jongetje of een meisje is — wil, onbewust uiteraard, het lichaam van de moeder binnendringen. Hij wil haar penetreren en seksueel bezitten, haar helemaal opeten en zo zelf moeder met al haar inhouden en magische krachten worden. Maar de baby verlangt evenzeer de genitaliën en de kracht van vader, samen met zijn bijzondere privileges bij moeder, op te slokken.

De oedipale crisis zorgt voor nieuwe trauma's, of misschien beter, voor een nieuwe editie van ‹oude› trauma's uit archaïsche tijden. De kleuter kan niet én jongen, én meisje zijn. Een jongen heeft nu eenmaal een duidelijk zichtbare piemel en een meisje daarentegen een onzichtbaar, mysterieus seksueel orgaan, verborgen in haar interne ruimte. En beide zijn complementair. Het jongetje kan noch van zijn mama, noch van zijn papa de seksuele partner zijn en zal van geen van beiden ooit een baby ontvangen. En ook het meisje moet verzaken aan haar papa als liefdesobject, evenals aan haar verlangen haar papa net buiten spel te zetten om de exclusieve liefde van haar mama te winnen. Allemaal vormen ze de meest pijnlijke narcistische kwetsuren uit de kindertijd.

Het biologische en psychologische gegeven dat we in het reine moeten zien te komen met ons monoseksueel lot, dat we het andere, het verschil niet kunnen vernietigen, staat evenwel geenszins in contradictie met het grote belang van een grondige doorwerking en een goede integratie van onze universeel menselijke psychische biseksualiteit (het in ons onbewuste libidinaal aangetrokken blijven tot beide ouders, het onmogelijke verlangen de mysterieuze seksuele organen en magische krachten van beide ouders te bezitten). Deze kwestie vormt een heel centrale gedachte in het werk van Joyce McDougall (zie ook Godfrind 2001).

Een zich al te vlug en schijnbaar rimpelloos schikken naar: ‹Ik ben man› of ‹Ik ben vrouw›, een vroegtijdig afsluiten van dit complexe verwerkingsproces en een te snel voorbijgaan aan de verwarring die de biseksuele wensen in de vroegkinderlijke seksuele organisatie hebben nagelaten, brengt het risico mee, gevangen te raken in een te strak, schijnbaar neurotisch, pak. Ernstige neurotische en/of psychotische verstoringen en blokkades, niet alleen in de intieme liefdessfeer maar ook op het vlak van intellectuele en creatieve prestaties, kunnen dan het innerlijk leven komen verstoren en veel lijden met zich meebrengen. Kunnen liefhebben, toegang vinden tot erotiek en creativiteit is allerminst een vanzelfsprekende zaak.

Ik zou de mooie casussen van Joyce McDougall onrecht aandoen door er ter illustratie een uit te kiezen en hier snel even te bespreken. Het loont de moeite haar boek zelf ter hand te nemen en er de warme, respectvolle psychoanalytica in te ontmoeten. En ook hoe ze bijvoorbeeld in eigen tegenoverdrachtelijke dromen voor het eerst een niet vermoede homoseksuele component in zichzelf ontwaart, miskende erotische verlangens naar haar eigen moeder (met wie ze, naar ik vermoed uit de over haar geschreven biografieën, een niet al te beste relatie had), en hoe ze deze revelatie durft in te zetten om sputterende processen van haar analysanten weer in beweging te brengen (McDougall 1995, p. 24).

Ik probeer nu even in te zoomen op twee van McDougalls stokpaardjes: allereerst — heel vluchtig want een beetje buiten de gekozen invalshoek van dit artikel vallend — de remmende of verrijkende impact van biseksuele verlangens op creatieve en intellectuele processen. Vervolgens verken ik hoe onvoldoende erkende biseksuele tendensen langs deviante seksualiteiten een uitweg kunnen zoeken.

Psychische biseksualiteit, infantiele seksuele theorieën en creativiteit

Hoe dus de relatie psychische biseksualiteit, infantiele seksuele theorieën en creativiteit te denken? We zouden misschien vermoeden dat kunstenaars die de beperkende (?) binaire structuren moeiteloos overboord lijken te gooien, een bevoorrechte, directere toegang tot die mysterieuze creatieve wereld vinden. Of wist alleen de provocerende, subversieve David Bowie — patroonheilige van deviante outcasts (‹Het is oké om anders en vreemd te zijn›) — met zijn onophoudelijke metamorfoses te ontsnappen aan een diep lijden en een innerlijke verwarring door er een queer twist aan te geven? In The Many Faces of Eros verkent Joyce McDougall deze kwestie. In haar Parijse periode waren veel kunstenaars bij haar in psychoanalyse.

Laten we eerst even Fontain oproepen, een werk vooralsnog toegeschreven aan Marcel Duchamp (1887-1968), voorloper van de moderne, surrealistische en conceptuele kunst. Betreft het een ordinair, aanstootgevend urinoir? Of ontving Fountain door de zachte kanteling een vrouwelijke, erotische, seksuele vorm? Of metamorfoseerde het tot een klassieke madonna? Of nog, tot een wieg? Een biseksueel symbool? (Zie ook Dewulf 2018). En wat te denken van Meisje met penis (Shemale child) van Sofie Muller (1974)?

Elke creatieve act, zo meent McDougall vanuit haar jarenlange klinische ervaring met beeldend kunstenaars, muzikanten en schrijvers, berust op de capaciteit om zich — niet langer geheim, verboden, conflictueus — zowel de vruchtbare baarmoeder als de bevruchtende penis toe te eigenen, op het vermogen zich te identificeren met het creatief potentieel van de twee ouders. Het plezier dat meespeelt in creatieve en intellectuele prestaties bevat immers — voor beide geslachten — een omnipotente, biseksuele component. Men is er even tegelijkertijd man én vrouw, durft ongeremd de vruchtbare organen van beide ouders te ‹stelen›. Valt dit moment van ‹bevruchting› ook te lezen in de bescheiden woorden waarmee Raoul De Keyser (1930-2012) een creatieve inval beschrijft? ‹Altijd alert zijn … niet panikeren … je weet nooit wanneer het komt ...›.

Ontstaat een creatieve act, een als dwingend ervaren noodzaak om een product van zichzelf naar buiten te brengen, bijgevolg vooral in het gezonde, vrije of bevrijde deel van de persoonlijkheid? En niet zozeer in het gekwelde, zoals een ‹romantische› visie graag wil geloven? Bion zou allicht zeggen dat een creatief gebeuren te situeren valt in de vrije, oscillerende Ps-D-beweging en in het ontvankelijk openstaan voor de resonantie met O (Vermote 2019). En ook dat de afgunst op de vruchtbaarheid van het ouderlijke koppel waarvan het kind uitgesloten is, niet te groot mag zijn om creatief te kunnen zijn. Ik vermoed dat trauma's uit de kindertijd allicht zowel een drive als een ernstige inhibitie kunnen vormen bij creatief bezig zijn. Is het niet het kind in de kunstenaar dat het kunstwerk maakt …?

Een plastisch chirurg ontdekte dat zijn momenten van faalangst en zelfkritiek (een gezicht was na operatie nooit zo mooi ‹hertekend› als hij voor ogen had), verbonden waren met een onbewust gebleven pregenitaal fantasme het verminkte gezicht van zijn moeder aangevallen te hebben, en het ook almachtig te kunnen repareren. Zijn wat enigmatische inval op de divan: ‹Ik snij en ik herstel›, vond ineens zijn volle betekenis.

Creativiteit vindt dus allicht haar oorsprong in het erogene lichaam, waar reminiscenties aan een archaïsche seksualiteit zich nestelden naast fantasmen rond de oerscène. Een creatieve act impliceert geweld en transgressie. Geweld bij het baren, het op de wereld zetten van een idee, een kunstwerk. Transgressie bij het overschrijven van het onmogelijke en het verbodene. Zonder psychoanalytische bewerking dreigen intense gevoelens van angst en schuld verlammend, ‹steriliserend›, zelfdestructief na te trappen. Niet weinig kunstenaars worden gekweld door de drang eigen werk te willen vernietigen.

Nog enkele illustraties. Het zich laten inspireren door impressies uit de buitenwereld bij eigen ontwerpen kan onbewust als een schuld inducerend equivalent van het oraal verslinden van kostbare inhouden uit de buik van de moeder werkzaam blijken. Of het vrijgeven van artistieke creaties aan het publiek tijdens een vernissage of een concert, blijkt — ondergronds — beleefd als een open en bloot en dus potentieel vernederend of net opwindend maar verboden urineren, defeceren, masturberen. Het externe publiek kan verder bezet worden met neurotische of psychotische projecties van een intern publiek: interne ondersteunende dan wel bestraffende of het voortbestaan van het zelf bedreigende ouderimago's.

Bij een dreigende psychotische doorbraak — in een gevecht tussen eros en de dood — kan zich een creatieve impuls manifesteren vanuit een vurig zoeken gefragmenteerde delen in zichzelf doorheen artistiek werk alsnog tot cohesie te brengen.

Kunnen in die zin de zogenaamd ‹perverse constructies› ook als artistieke creaties opgevat worden?

Psychische biseksualiteit en neoseksualiteiten

In dit verband introduceert Joyce McDougall de term neoseksualiteit (McDougall 1995, p. 174). Het concept perversie roept volgens haar al te gemakkelijk demonische associaties op, die aanzetten tot moraliseren, pathologiseren. Alsof ‹de pervert› zich heeft afgewend naar het Kwade, naar de duivel. En neoseksualiteiten, wel degelijk in het meervoud, om — net zoals heteroseksualiteiten — de eindeloze variaties en het telkens weer unieke, singuliere karakter van deze creatieve ‹oplossingen› te onderstrepen. McDougall citeert met liefde haar mentor en leermeester Robert Stoller die er absoluut van overtuigd was dat de — onbewuste — constructie van erotische opwinding even gelaagd, bezield, fascinerend, geniaal en ontzagwekkend is als de creatie van onze nachtelijke dromen en van kunstwerken. Elke psyche is in haar unieke complexiteit een meesterwerk.

Neoseksualiteiten — zo lijken de processen van haar lijdende analysanten te onthullen — zijn wanhopige pogingen van het kind om zichzelf te ‹genezen›, om te overleven in psychisch haast onmogelijke omstandigheden, onder een tsunami aan verwarrende ouderlijke boodschappen rond (seksuele) identiteit, mannelijkheid en vrouwelijkheid. Misschien hebben psychoanalytici zogenaamd perverse structuren te vaak eenzijdig begrepen als destructieve aanvallen op het leven, als een kwaadaardig spotten met de biologische en psychologische wetten van onze menselijke existentie. Heeft McDougall vooral de ‹goedaardige variant› van perversie op het oog? Empathiseert ze met het kind dat — ondanks alles — net zoekt het leven te beschermen en een meer dramatische afloop naar een psychotische decompensatie hoopt af te wenden? Zijn seksuele deviaties levensnoodzakelijke prothesen? Fungeren ze als verdoving door erotisering, niet alleen van fallisch-oedipale (castratie)angsten, maar ook van hun archaïscher prototypes (separatieangsten, psychotische desintegratieangsten, een gevoel van innerlijke doodsheid)? Zo ook bijvoorbeeld de man die de — voor hem levensnoodzakelijke — seksuele opwinding alleen kon bereiken door in de liftkoker van het appartementsblok van zijn ouders te masturberen via acrobatische manoeuvres langs de liftkabels. Het aldus erotisch bezweren van de angst naar beneden te vallen, in het diepe gat uiteen te spatten, bleek een onbewust herhalen van een niet bewerkt oud fantasme in het lichaam van zijn moeder te zullen verdwijnen.

De actuele kliniek

Bij het schrijven van dit verhaal hoorde ik op de achtergrond ook veel van mijn eigen patiënten met een ‹genderthema› aan het woord. (De ‹geslaagde› en gelukkige non-binairen, zo die er al zijn, kloppen uiteraard niet aan mijn deur …) Ik voelde opnieuw hun diepe innerlijke verwarring en eenzaamheid, hun gevecht tegen de verlokking van de suïcidaliteit als verlossing uit nauwelijks te verdragen pijnen en angsten. Ik zag weer hun dor, haast versplinterd innerlijk landschap, verborgen achter een hysterische of manische maskerade. Mij radicaal leren openstellen voor de projecties van hun nog onbenoembaar gebleven stukjes psyche in mijn innerlijke wereld, voorbij de gendervraag blijven zoeken en luisteren naar de noodkreten van de baby en het jonge kind die in de kiem gesmoord werden bleken het begin van de voortgang van hun groeiproces.

Fredje, de jongen met de extensionnagels en het platinablonde haar uit het begin van mijn verhaal, door de groep uitgespuugd als theatrale aandachtzoeker, volgde ik nog enige tijd ambulant, nadat hij uit het ziekenhuis ontslagen was. Meer en meer liet hij me toe voorbij de glitter. Ik mocht meekijken achter zijn rookgordijn, werd geraakt door zijn gevecht tegen een dreigende psychische desintegratie, tegen het gevoel eindeloos te blijven vallen in een diep ravijn. Maar ook zijn moedig zoeken naar mogelijkheden om een minimaal gevoel van identiteit te vrijwaren trof me. De term fluid identity die hij surfend op het internet ontdekte leek hem voor enige tijd bestaansrecht te bieden. En ook een abstracte icosaëderfiguur die hij enkele maanden later bij een creatief therapeut gemaakt had en waarin hij ‹een vorm voor de niet-vorm in zichzelf› meende blootgelegd te hebben, hielp hem bij het dichten van gaten in het fragiele weefsel van zijn subjectieve en seksuele identiteit. Zijn angsten in het grote niets weg gekatapulteerd te worden, wist hij aldus enigszins te stutten.

Bij mijn schrijven werd ik ook herinnerd aan Joris, een intelligente en gevoelige getrouwde man. Joris wenste een psychoanalyse te starten naar aanleiding van een hem storende aandrang zich van tijd tot tijd te ‹moeten› verkleden als vrouw. Geleidelijk ontdekten we samen de verwarrende boodschappen die hij thuis rond seksuele identiteit ontvangen had. Joris droeg al lang een vermoeden met zich mee dat zijn erg afwezige vader — heimelijk — homo was. Moeder bleef hem, tot ver voorbij zijn twaalfde levensjaar, in een incestueuze sfeer met haar gestifte lippen op de mond kussen (de geur van lippenstift bleef hem als volwassene fel opwinden). Met haar dodelijk verlangen dreigde ze aldus haar zoon te verstikken. Joris vond nog meer herinneringen terug: hoe moeder hem als kleine jongen een halsketting cadeau deed, eraan toevoegend: ‹Jij bent nu mijn man!› Toen ze hem op een avond een nachtzoen kwam geven en hem naakt in zijn bed liggend aantrof, met rode lippen en het halssnoer op zijn bloot bovenlijfje gedrapeerd, rukte ze die verontwaardigd af, en snauwde haar zoon toe: ‹Jij flauw mietje!› Waarop de kleine Joris in totale ontreddering achterbleef. Bij onze verdere analytische arbeid kwam mijn analysant tot de onthutsende ontdekking, niet zozeer te verlangen een vrouw te zijn (dat had hij bij aanvang van de psychoanalyse gevreesd), maar wel het onmogelijke te ambiëren, tegelijkertijd én man én vrouw te willen zijn. Hij begon de hem bevreemdende beleving zich nergens in de wereld thuis te voelen, te begrijpen, evenals de psychotisch aandoende angsten waarmee hij zich in een desolaat niemandsland voelde ronddolen.

Ik meen uit het werk van McDougall en uit mijn eigen klinische ervaring een fundamentele paradox begrepen te hebben: alleen wie heeft kunnen rouwen om de omnipotente, incestueuze en biseksuele verlangens én tevens de universele psychische biseksualiteit in zijn binnenwereld een constructieve plaats heeft weten te geven, vindt in alle vrijheid toegang tot een fantasie- en droomwereld voorbij wat hoort, tot een diepere laag in zichzelf (tot O?). Alleen dan kan hij — vanuit verlangen en gemis — het liefdesspel daadwerkelijk spelen, en — een beetje paradoxaal dus — zijn seksueel plezier verdiepen en verfijnen door die te kruiden met deze doorwerkte onmogelijke en verboden wensen. Zo zou een vrouw bijvoorbeeld, aldus McDougall, haar erotisch plezier weten te verhogen door zich vrijgevochten te durven identificeren met het genot dat haar partner beleeft aan haar penetreren.

Patiënten met een diep lijden verborgen achter neoseksualiteiten daarentegen lijken net onvrij, gevangen in strakke constructies, zonder toegang tot een transitionele ruimte, waar afwezigheid, frustratie, wachten, pijn, denken en creativiteit mogelijk worden. Ze lijken onder dwang steeds opnieuw een fantasieloze, schijnbaar erg erotisch geladen act te moeten stellen om verder verlies van houvast, om de dreiging van desintegratie, om overspoeling door te veel pijn en catastrofale angsten af te wenden.

Besluit

Ben ik, is Joyce McDougall, is de psychoanalyse dan toch gericht op aanpassing zoals haar tegenstanders menen? Is ze uiteindelijk toch normerend en, net als Oedipus, verblind door haar theoretische dogma's? Is ze te weinig ‹queer›?2 Of is de psychoanalyse net bij uitstek een queer theory (zie ook Costa 2012) die de grenzen tussen normaal en abnormaal op de helling zet? Wil ze niet net de illusie van innerlijke coherentie, van een wel afgelijnde (seksuele) identiteit doorprikken in de ontmoeting met het vreemde, ongewone in de psyche van de analysant? Dit lijkt me niet per se in tegenspraak met — ook mijn — klinische ervaring dat het (vroeg)oedipale — ondanks alles — structurerend, organiserend én beschermend tegen dodelijke verlangens (incest, moord, complete fusie) blijkt te blijven werken. De vraag naar onze oorsprong, de vraag naar onze eigen plek in de tijd en binnen onze familiale geschiedenis zal immers altijd blijven.

Een voldoende ‹queer› psychoanalyse zal daarbij het andere, singuliere zichtbaar maken, beluisteren, én — waar nodig — bevrijden uit de donkere zones van de psyche, zodat een ‹nieuwe› innerlijke scène opgebouwd kan worden. Althans, voor zover de patiënt erin gevangen zit, ongezien lijdt onder onhoudbaar gebleken, ‹krakkemikkige› constructies. Niet onze normen (trouwens, wat is een normale seksualiteit; wie wil er nog ‹normaal›, gewoon zijn?), maar het lijden van onze analysanten blijft onze leidraad. De psychoanalyse, zo geloof ik, wil dit doen met veel respect voor de creatieve oplossingen die de patiënt — reeds in zijn kindertijd — met alle middelen die hem ter beschikking stonden, wist te vinden, maar ook telkens met de finaal niet te ontlopen opdracht te rouwen om de narcistische krenkingen van het onmogelijke en het verbodene. De psychoanalytische theorieën zijn, ook voor mij, een welgekomen kompas gebleven bij de vaak zware doortocht door een psychisch niemandsland bij patiënten met een (seksuele) identiteitsproblematiek, in de hoop eros te laten triomferen over destructiviteit en dood.

Na een periode van gelijkheidsdenken (‹La femme est un homme comme un autre›; De Beauvoir 1948), gevolgd door een periode van differentiedenken (een willen ontsnappen aan de dwang tot gelijkheid van man en vrouw) lijken we nu maatschappelijk-cultureel in een periode van deconstructie beland te zijn. Ik denk (hoop) dat dit geen eindstation is, maar ook slechts een fase, en dat de referentie aan het paar man-vrouw, aan de derde, opnieuw gevaloriseerd mag worden als wezenlijk structurerend kader bij de opbouw van een identiteit en als antidotum tegen een dodelijk narcisme. ‹Heterosexuality is and will continue to be the problem›, zo besluit ook Kristeva haar openingslezing op het IPA-congres in Londen (‹The Feminine› in 2019). Proberen we ons inderdaad niet, ons hele leven lang, te positioneren tussen de twee polen van het ‹moederlijke› en het ‹vaderlijke›, in de spanning tussen fusie en autonomie, in de spanning tussen verlangen, plezier, genot en realiteit, wet, grens, de spanning tussen het nabije, vertrouwde, gekende, en het vreemde, nieuwe, onbekende? Leert de geschiedenis niet dat catastrofes dreigen wanneer één van de twee polen uit deze oerorganisatie te sterk overheerst, dan wel ontbreekt (Hillenaar 2016)? Maar wie weet wat ik binnen tien jaar over deze kwestie zal willen vertellen?

En tot slot, laten — ook wij psychoanalytici — bovenal niet vergeten dat onze menselijke seksualiteit, zeker ook in haar disruptief potentieel, in belangrijke mate een mysterie blijft, en dat we er, zelfs met ons uitgebreid arsenaal aan psychoanalytische theorieën, hooguit een glimp van kunnen opvangen. Laten we vooral niet vergeten dat het doel van een psychoanalyse erin bestaat de psyche te bevrijden, de analysant te helpen zichzelf te worden, wat dat ook mag zijn (Vermote 2019).

 

Dit artikel is een bewerking van een lezing gehouden op de zevende Open Studiedag van de Belgische Vereniging voor Psychoanalyse ter ere van het werk van Joyce McDougall.

Manuscript ontvangen 27 oktober 2019

Definitieve versie 19 januari 2020

Vorige Inhoudsopgave Volgende
Twitter Facebook Linkedin
Delen Print PDF

Literatuur

  • Aisenstein, M. (2017). An analytic journey. From the art of archery to the art of psychoanalysis. London: Karnac.
  • Bauman, Z. (2018). Vloeibare tijden. Leven in een eeuw van onzekerheid. Zoetermeer: Klement.
  • Costa, D. (2012). Forget theory: In praise of psychoanalysis's queerness. Trans-Scripts, 2, 223-234.
  • Dewulf, B. (20 september 2018). De poëzie van het pissijn. De Standaard.
  • Godfrind, J. (2001). Comment la féminité vient aux femmes. Paris: PUF.
  • Hillenaar, H. (2016). Oedipus aldoor. In P. Verstraten en S. Houppermans (red.), Oedipus heerst? (pp. 43-57). Antwerpen-Apeldoorn: Garant.
  • Kristeva, J. (2019). Prelude to an ethics of the feminine. Niet gepubliceerde lezing voor het IPA-congres The Feminine, Londen.
  • McDougall, J. (1995). The many faces of Eros. A psychoanalytic exploration of human sexuality. New York: Norton & Company.
  • Vermote R. (2019). Reading Bion. London: Routledge.

Noten

  • 1.Radioprogramma Klara (april 2018) waarin Daan Esch in drie afleveringen de fascinerende wereld van de castraten induikt.
  • 2.‹Queer› betekent oorspronkelijk ‹vreemd› of ‹eigenaardig›, maar ook ‹flikker›. In de Engelse taal werd het lang gebruikt als scheldwoord voor ‹nichten›. Tegenwoordig is queer een parapluterm geworden voor onder andere homoseksualiteit en travestie. De term is bedoeld om zich af te zetten tegen de standaard heteronorm. Het wil elk mogelijk hokje in twijfel trekken.

© 2009-2025 Uitgeverij Boom Amsterdam
ISSN 1382-516x


De artikelen uit de (online)tijdschriften van Uitgeverij Boom zijn auteursrechtelijk beschermd. U kunt er natuurlijk uit citeren (voorzien van een bronvermelding) maar voor reproductie in welke vorm dan ook moet toestemming aan de uitgever worden gevraagd:


Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikelen 16h t/m 16m Auteurswet 1912 jo. Besluit van 27 november 2002, Stb 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te Hoofddorp (postbus 3060, 2130 KB, www.reprorecht.nl) of contact op te nemen met de uitgever voor het treffen van een rechtstreekse regeling in de zin van art. 16l, vijfde lid, Auteurswet 1912. Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16, Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).

No part of this book may be reproduced in any way whatsoever without the written permission of the publisher.

Jaargang 31, nr. 4, december 2025

Neem een ABONNEMENT Laatste editie Archief

Nieuwsbrief Boom Psychologie

Meld u nu aan en ontvang maandelijks de Boom Psychologie nieuwsbrief met aantrekkelijke aanbiedingen en de nieuwe uitgaven.

Aanmelden

Boeken

Diagnostiek in de praktijk
Frans Schalkwijk
€ 39,50
Meer informatie
Positieve psychologie - De toepassingen
Fredrike Bannink
€ 24,95
Meer informatie

Privacy policy

Algemene voorwaarden

© 2009-2025
Boom uitgevers Amsterdam

Redactieadres

Romana Goedendorp

Miquelstraat 131

2522 KN  Den Haag
tvpsychoanalyse@gmail.com

Klantenservice

Boom uitgevers Amsterdam B.V.

Postbus 15970

1001 NL Amsterdam

Nederland

088-0301000

klantenservice@boom.nl